Uitspraak : 7 juni 2006
Rekestnummer : 782-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-4747
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Singapore,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur aanvankelijk mr. A.J. Sandberg, thans mr. J.P. van Ginkel,
[verweerster],
wonende te Zoetermeer,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. G.O. Perquin.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 1 juli 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 1 april 2005.
De vrouw heeft op 14 september 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 12 augustus 2005, 19 augustus 2005, 2 september 2005 en 24 maart 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 24 maart 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 31 maart 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank is geen grief gericht, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 1 augustus 2005 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
1. In geschil zijn het voortgezet gebruik van de echtelijke woning en ten aanzien van de alimentatie ten behoeve van de vrouw, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het de alimentatie ten behoeve van de vrouw en het voortgezet gebruik van de echtelijke woning betreft, en, opnieuw beschikkende:
a. alsnog de door de man te betalen alimentatie naar redelijkheid vast te stellen;
b. te bepalen dat de vrouw niet langer bij uitsluiting bevoegd is tot bewoning van de woonruimte te (2729 BH) [woonplaats], staande en gelegen aan de [adres], en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en de inboedel ervan;
c. de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties, één en ander uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet het toelaat.
3. De vrouw heeft het beroep van de man gemotiveerd weersproken. Zij verzoekt het beroep van de man, zo nodig onder verbetering van gronden, af te wijzen; kosten rechtens.
Buiten beschouwing laten van processtukken
4. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vrouw bezwaar gemaakt tegen de door de man overgelegde aanvullende stukken van 24 maart 2006. Zij stelt dat het stuk een soort conclusie van repliek is die maar liefst 18 bladzijden behelst. De vrouw wenst dat de stukken buiten beschouwing worden gelaten.
5. Uit hetgeen hierna volgt, zal blijken dat de door de man opgeworpen grieven alle niet tot vernietiging van de bestreden beschikking kunnen leiden. Het hof is van oordeel dat de vrouw geen belang heeft bij het door haar verzochte en zal het verzoek dan ook afwijzen.
Behoefte vrouw en haar aanvullende behoefte
6. In zijn beroepschrift komt de man uitgebreid op tegen de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de vrouw.
7. Het hof stelt voorop dat voor het bepalen van de behoefte in beginsel gekeken dient te worden naar het inkomen van partijen ten tijde van de laatste jaren van het huwelijk, de uitgaven van partijen in de laatste jaren van hun huwelijk en dat voorts zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens een begroting dient te worden opgesteld terzake de behoefte van de alimentatiegerechtigde.
8. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van partijen tijdens het huwelijk begroot op € 49.859,- per jaar. Nu tegen dit oordeel geen grief is gericht, zal het hof hier ook vanuit gaan.
9. Het hof is van oordeel dat de vrouw zowel in de door haar in geding gebrachte stukken als ter terechtzitting in hoger beroep genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat zowel de reguliere uitgaven (zoals boodschappen) van partijen tijdens hun huwelijk als de luxe uitgaven vrij aanzienlijk zijn geweest. De luxe uitgaven komen naar het oordeel van het hof onder meer tot uiting in:
a. het wonen in een luxe appartement in Singapore, voorzien van zwembad, tennisbaan en fitnesscentrum;
b. de aanschaf van luxe bezittingen (waaronder antieke sieraden, horloges van de merken Rolex, Breitling, Baume en Mercier, een televisie met plasmascherm, duikapparatuur en afstandbestuurbare auto’s);
c. enkele dure vakanties en zakenreizen (zowel gezamenlijk als afzonderlijk, onder meer naar Antwerpen, de Malediven, Frankrijk, Engeland, Japan, Australië, Maleisië, Mauritius, Thailand, India en de Verenigde Staten) en
d. uit eten gaan.
10. Naar het oordeel van het hof volgt uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden dat partijen ten tijde van hun huwelijk over een vrij hoge levensstandaard beschikten. Het maakt daarbij naar het oordeel van het hof niet uit of een deel van de goederen door partijen zijn aangeschaft als beleggingsobject, zoals de man stelt.
11. In zijn beroepschrift betwist de man de hoogte van een aantal door de vrouw opgevoerde posten die deel uitmaken van het door haar in het geding gebrachte behoefteoverzicht. Hij betwist de volgende posten:
a. ziektekostenverzekering ad € 156,- per maand;
b. vervoerskosten ad € 136,- per maand;
c. telefoonkosten ad € 110,- per maand;
d. kosten van boodschappen ad € 450,- per maand;
e. kosten voor ontspanning ad € 701,- per maand;
f. studiekosten ad € 166,- per maand;
g. kledingkosten ad € 300,- per maand;
Ad a. Ziektekostenverzekering
12. De man stelt dat de vrouw als ambtenaar ongeveer 80% van de door haar opgevoerde kosten vergoed krijgt.
De vrouw betwist dit. Zij stelt dat de ziektekostenvergoeding € 131,- bruto bedraagt en netto ongeveer € 81,-.
13. Het hof acht het door de vrouw opgevoerde bedrag aan feitelijk door haar gemaakte ziektekosten aannemelijk en redelijk en het zal daar dan ook rekening mee houden.
14. De man stelt dat het door de vrouw opgevoerde bedrag niet correct en realistisch is. Hij voert daartoe aan dat de vrouw een trajectkaart heeft en geen eigen auto.
De vrouw stelt dat zij naast haar trajectkaart regelmatig de auto van haar vader leent en dat partijen dit ook deden als zij vanuit het buitenland naar Nederland kwamen. Zij stelt verder dat zij wel eens met de taxi gaat, bijvoorbeeld als zij uitgaat, en dat dit zowel ingegeven is uit veiligheidsaspecten als door het feit dat de treinen slechts tot een bepaald uur rijden.
15. Het hof acht de door de vrouw opgevoerde vervoerskosten aannemelijk en niet onredelijk. Het hof zal met de kosten dan ook rekening houden.
16. De man stelt dat de door de vrouw opgevoerde kosten niet geloofwaardig zijn, aangezien de vrouw geen abonnement heeft, maar enkel pre-paid telefoonkaarten gebruikt en derhalve geen maandelijks bedrag kan opgeven.
De vrouw stelt dat zij in Singapore ook een pre-paid telefoonkaart had. Onder overlegging van enkele bewijsstukken stelt zij dat zij altijd hoge telefoonkosten heeft gehad, mede omdat zij regelmatig naar vrienden in het buitenland belt.
17. Het hof acht de door de vrouw opgevoerde telefoonkosten aannemelijk en, mede gelet op het feit dat de vrouw de kosten ook tijdens het huwelijk van partijen had, geenszins onredelijk hoog. Het hof zal met de kosten dan ook rekening houden.
18. De man stelt dat het door de vrouw opgevoerde bedrag niet reëel en onwaarschijnlijk is. Hij voert daartoe aan dat de vrouw bij haar ouders woont.
De vrouw stelt dat zij sinds eind juni 2005 niet meer bij haar ouders woont. Onder overlegging van een aantal kassabonnen stelt zij dat de door haar gemaakte kosten reëel zijn en dat partijen tijdens hun huwelijk ook altijd veel geld hebben uitgegeven aan boodschappen. Ook hiervan heeft de vrouw enkele bewijsstukken in het geding gebracht.
19. Gezien de welstand van partijen tijdens hun huwelijk acht het hof het redelijk om met de door de vrouw opgevoerde kosten aan boodschappen rekening te houden. Het hof acht deze kosten redelijk.
20. De man stelt dat het door de vrouw opgevoerde bedrag aan ontspanning te veel is. Hij stelt dat de vrouw al sinds 2003 niet meer op vakantie gaat en dat zij ook niet buiten de deur eet. De man stelt verder dat partijen tijdens hun huwelijk ook nauwelijks uit eten gingen.
De vrouw stelt dat partijen tijdens het huwelijk veel hebben gereisd en dat de man in 2004 om de twee maanden naar Nederland kwam. Zij stelt verder dat de man in 2004 veel op vakantie is geweest. De vrouw stelt verder dat zij, anders dan de man stelt, thans wel buiten de deur eet en dat partijen tijdens hun huwelijk standaard ieder weekend uit eten gingen, zowel voor de lunch als het diner en soms ook voor het ontbijt. Zij stelt voorts dat zij tijdens het huwelijk ook wel doordeweeks eten haalde bij restaurants. De vrouw stelt verder dat zij ten tijde van het huwelijk uitging met vrienden en kennissen, onder wie andere expat-echtgenotes, en dat zij ook in Singapore sportte.
21. Het hof is van oordeel dat vrouw genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat zij de door haar opgevoerde kosten, die kennelijk meerdere subposten (waaronder uitgaan, sporten, uit eten gaan en vakantie) behelzen, daadwerkelijk maakt. Het hof acht het door de vrouw opgevoerde bedrag, gezien de vrij aanzienlijke welstand van partijen tijdens het huwelijk, ook niet onredelijk hoog en het zal daar dan ook rekening mee houden.
22. De man stelt dat de vrouw pas in maart 2005 een offerte voor studie heeft aangevraagd en dat haar werkgever alle kosten betaalt. Hij stelt verder dat de vrouw nooit heeft gestudeerd tijdens het huwelijk van partijen.
Onder overlegging van enkele bewijsstukken stelt de vrouw dat zij tijdens het huwelijk van partijen wel heeft gestudeerd. Zij betwist dat zij pas in maart 2005 een offerte voor studie heeft aangevraagd. In dat kader stelt zij dat zij zich al eerder heeft aangemeld maar dat de opleiding niet van start kon gaan vanwege te weinig aanmeldingen. Zij stelt dat zij in februari 2005 heeft aangemeld voor een studie marketing die in maart 2005 van start zou gaan. De vrouw betwist dat haar werkgever haar studiekosten betaalt. Zij stelt dat dit wel (deels) het geval zou zijn als de studie relevant is voor haar dagelijkse werkzaamheden, maar dat dit in haar geval niet zo is.
23. Het hof acht de door de vrouw opgevoerde studiekosten reëel en het zal daar dan ook geheel rekening mee houden.
24. De man stelt dat het door de vrouw opgevoerde bedrag onnodig hoog is. Hij stelt dat de vrouw secretaresse is en dat zij er goed gekleed uit hoeft te zien, maar dat de representativiteit van haar functie niet zover gaat dat zij iedere maand voor € 300,- aan kleding dient aan te schaffen.
De vrouw stelt dat het door haar opgevoerde bedrag niets heeft te maken met haar functie als secretaresse. Zij stelt dat zij tijdens het huwelijk van partijen altijd goed gekleed ging en dat partijen zowel in hun vrije tijd als op het werk grotendeels merkkleding droegen. De vrouw legt hiervan een bewijsstuk over. Zij stelt verder dat partijen vaak hindoestaanse klederdracht droegen en dat deze kleding prijzig is.
25. Het hof acht het door de vrouw opgevoerde bedrag aan kledinggeld, mede gelet op de welstand van partijen tijdens het huwelijk, niet onredelijk hoog. Het hof zal derhalve ook met deze kosten rekening houden bij het vaststellen van de behoefte van de vrouw.
26. Nu de door de man aangevoerde grieven tegen de door de vrouw opgevoerde posten op het door haar in het geding gebrachte behoefteoverzicht falen, zal het hof, ook rekening houdend met de niet betwiste posten, de behoefte van de vrouw vaststellen op € 2.455,- netto per maand.
27. Nu de man geen grieven heeft opgeworpen tegen het oordeel van de rechtbank dat de vrouw in staat is om - ook in de toekomst - € 1.400,- netto per maand te verdienen, zal ook het hof hiervan uitgaan.
28. Rekening houdend met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de vrouw thans nog steeds behoefte heeft aan de door haar verzochte en door de rechtbank opgelegde aanvullende alimentatie van € 1.200,- bruto per maand.
29. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de man zijn grieven tegen het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zijn draagkracht desgevraagd als volgt nader gespecificeerd:
a. de rechtbank heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de potentiële, toekomstige onzekere gebeurtenis van het verlies door de man van zijn baan en het negatieve effect dat dit op zijn draagkracht zal hebben;
b. de rechtbank heeft de door de man betaalde premies ten behoeve van sociale voorzieningen op een onvoldoende hoog bedrag vastgesteld.
30. Naar het oordeel van het hof kunnen deze grieven ook niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden. Gesteld noch gebleken is dat de man met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn baan zal verliezen op korte dan wel lange termijn. Het potentiële verlies van de baan van de man betreft dan ook een zuiver toekomstige onzekere gebeurtenis, waar het hof thans geen rekening mee zal houden. Het hof is verder van oordeel dat de man noch in de door hem overgelegde processtukken noch ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk heeft gemaakt dat de rechtbank de door hem betaalde premies ten behoeve van sociale voorzieningen op een te laag bedrag heeft vastgesteld. Nu de man geen andere grieven heeft opgeworpen tegen het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zijn inkomen, gaat het hof ervan uit dat hij in staat moet worden geacht in de aanvullende behoefte van de vrouw te kunnen voorzien.
31. De man wenst tot slot dat het hof bepaalt dat de vrouw niet langer bij uitsluiting bevoegd is tot bewoning van de woonruimte te [woonplaats], staande en gelegen aan [adres], en het gebruik van de zaken die behoren bij deze woning en de inboedel ervan. De man stelt dat de echtelijke woning niet door de vrouw wordt bewoond. Hij stelt verder dat handhaving van de bevoegdheid tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning door de vrouw in een onevenredige verhouding staat tot zijn wens om de woning te verkopen en de opbrengst ervan te verdelen. In dat kader stelt de man verder toegang tot de echtelijke woning te willen hebben om deze zodanig te kunnen onderhouden dat deze in optimale conditie voor een eventuele verkoop verkeert.
32. Het hof zal dit verzoek afwijzen. Het hof is van oordeel dat de vrouw genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat de woning eerst onlangs weer bewoonbaar is geworden en dat zij noodgedwongen gedurende lange tijd bij haar ouders heeft gewoond. Het hof is verder van oordeel dat de vrouw er - gelet op het dictum van de bestreden beschikking: nog steeds – belang bij heeft om de voormalige echtelijke woning alleen te bewonen. Dit klemt temeer daar de man niet in Nederland, doch in Singapore woont. Het hof is van oordeel dat de belangen van de vrouw zwaarder wegen dan de door de man aangevoerde belangen.
33. De man heeft nog verzocht om de vrouw te veroordelen in de kosten van zowel de procedure in eerste aanleg als de onderhavige procedure. Het hof ziet hiertoe geen aanleiding en zal het verzoek dan ook afwijzen.
34. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Husson en Van der Burght, bijgestaan door mr. Sierksma als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2006.