Uitspraak : 19 april 2006
Rekestnummer : 683-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-2404
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoekster],
thans verblijvende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. A.M.M. van der Valk,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M.A. Goedkoop.
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn beschikking van 22 maart 2006 in deze zaak. Bij deze beschikking heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd voor zover het de echtscheiding betreft.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is thans nog de partneralimentatie.
2. De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de man te veroordelen om maandelijks aan de vrouw, terzake van de partneralimentatie te voldoen een bedrag van € 3.500,-.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.
4. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank haar verzoek tot toekenning van partneralimentatie ten onrechte heeft afgewezen. Ter onderbouwing van haar stelling stelt de vrouw zich op de volgende standpunten. Allereerst stelt de vrouw dat zij niet kon vermoeden dat de man zich tegen de door haar gestelde behoefte zou verzetten, onder meer omdat partijen hadden afgesproken dat de man hangende de procedure een bijdrage zou leveren van € 1.500,- per maand. Met ingang van april 2004 heeft de man deze bijdrage aan haar overgemaakt. Bij haar vertrek uit de echtelijke woning heeft de man aan de vrouw € 5.000 betaald. Voorts stelt de vrouw dat zij sinds haar emigratie naar Nederland in financieel opzicht grotendeels afhankelijk is geworden van de man. De vrouw deed de huishouding, zij genoot geen arbeidsinkomen. Overigens stelt de vrouw dat zij over een slechte gezondheid beschikt zodat zij niet (meer) zal kunnen werken. Omtrent haar vermogen stelt de vrouw dat dit sterk is afgenomen tengevolge van het instorten van de beurs na 11 september 2001. Volgens de vrouw heeft zij op haar vermogen moeten interen nadat zij de man had verlaten en is het niet dusdanig van omvang dat zij daarmee inkomsten kan genereren waarmee zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw erkent dat zij een nalatenschap heeft ontvangen van haar vader, doch dit betreft, aldus de vrouw, slechts een klein bedrag.
5. De man stelt dat de vrouw altijd in haar eigen levensonderhoud heeft kunnen voorzien en dat zij ook nu nog in haar eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien. De door de vrouw gestelde medische klachten zijn niet onderbouwd. De man betwist een aantal van de door de vrouw opgevoerde kosten uit haar behoefte overzicht en stelt dat de vrouw geen volledig inzicht geeft in haar financiële situatie. Volgens de man beschikt de vrouw over een groot eigen vermogen. De man erkent dat de effectenmarkt in september 2001 is ingestort, maar nu niet is gebleken dat de vrouw haar verlies destijds heeft genomen, stelt de man dat haar vermogen thans nog steeds intact is. Dat de vrouw vermogen heeft blijkt volgens de man onder meer uit het feit dat de vrouw in staat is geweest om voor het overlijden van haar vader een woning in Nederland te kopen van 300.000 tot 350.000 euro, zonder daarvoor een hypotheek af te sluiten en dat zij bovendien in staat was om tijdens het huwelijk haar woning en haar auto in de Verenigde Staten aan te houden. Ten slotte stelt de man dat de vrouw over een grote nalatenschap van haar vader beschikt.
6. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof als volgt. De vrouw is destijds op vrijwillige basis naar Nederland verhuisd. Zij heeft vóór haar huwelijk met de man, toen zij nog in de Verenigde Staten woonde, onder meer werkzaamheden verricht als schrijfster en niet is gebleken dat zij in Nederland niet zou kunnen schrijven. Zij heeft voorafgaand aan het huwelijks steeds in haar eigen levensonderhoud voorzien. De vrouw heeft weliswaar medegedeeld dat zij ziek is, doch zij toont niet aan, voor zover er al sprake zou zijn van een ziekte, hetgeen door de man wordt weersproken, dat haar medische gesteldheid een belemmering vormt om arbeid te verrichten. Nu bovendien niet anderszins is gebleken dat de vrouw niet in staat is te werken, en niet gesteld of gebleken is dat zij voor haar werkzaamheden als schrijfster een verblijfsvergunning nodig heeft, is het hof van oordeel dat niet dan wel onvoldoende aannemelijk is geworden dat de vrouw niet meer in staat is te werken.
7. Omtrent het vermogen van de vrouw oordeelt het hof als volgt. Vast staat dat de vrouw op verschillende tijdstippen gelden heeft ontvangen uit de nalatenschap van haar vader en dat zij kennelijk over eigen vermogen, niet zijnde vermogen uit de nalatenschap van haar vader, beschikte toen zij naar Nederland emigreerde. De vrouw heeft ter onderbouwing van haar stelling omtrent haar huidige vermogen geen recente bescheiden, zoals bijvoorbeeld beleggingsoverzichten, overgelegd waaruit blijkt dat hetgeen zij stelt omtrent haar vermogen, juist is. De vrouw heeft weliswaar terecht gesteld dat de koersen direct na september 2001 sterk zijn gekelderd, doch nu zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de verliezen destijds heeft genomen, gaat het hof er vanuit dat zij niet of nauwelijks nadeel heeft ondervonden van de keldering van de koersen. Ook overigens heeft zij naar het oordeel van het hof haar vermogen niet dan wel onvoldoende inzichtelijk gemaakt, zodat het hof niet kan beoordelen of redelijkerwijs van de vrouw kan worden gevergd dat zij op haar vermogen inteert en of de vrouw inderdaad geen inkomen uit vermogen heeft, hetgeen naar het oordeel van het hof voor rekening en risico van de vrouw behoort te komen. Op basis van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de behoefte van de vrouw niet aannemelijk is geworden. Dat de man gedurende een aantal maanden maandelijks een bedrag van € 1.500,- aan de vrouw heeft voldaan doet aan het vorenstaande niet af nu het hof van oordeel is dat daarmee geen behoefte gecreëerd wordt.
8. De vrouw heeft weliswaar een bewijsaanbod gedaan ter zake van haar stellingen, maar naar het oordeel van het hof is dit aanbod onvoldoende geconcretiseerd, zodat daaraan voorbij zal worden gegaan.
9. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de man is verzocht, de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties en zal deze tussen partijen compenseren.
10. Nu niet is gebleken dat de vrouw niet in staat is om in eigen levensonderhoud te voorzien, zal het hof de beschikking van de rechtbank in zoverre bekrachtigen.
11. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
12. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Husson en Mulder, bijgestaan door mr. Sijbesma als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2006.