GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 26 juli 2006
Rekestnummer. : 302-H-06
Rekestnr. rechtbank : JE RK 05-2220
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur voorheen mr. A.H. van Haga, thans mr. L.M. Bruins,
het Leger des Heils namens de Stichting Bureau Jeugdzorg,
afdeling Jeugdzorg en Reclassering,
gevestigd te Gouda,
hierna te noemen: het Leger des Heils.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende],
thans wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
HET VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn beschikking van 10 mei 2006, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof het Leger des Heils verzocht een nader onderzoek te verrichten en uiterlijk een week vóór 12 juli 2006 een voortgangsrapportage aan het hof te doen toekomen, zoals vermeld in rechtsoverweging 5 van genoemde beschikking. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Het Leger des Heils heeft op 5 juli 2006 aanvullende stukken aan het hof doen toekomen en op 6 juli 2006 een advies van de [x].
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 5 juli 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 12 juli 2006 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. Ch.L. van den Puttelaar en namens het Leger des Heils: mr. W.H. van Wijk en de heer H. Boeve. De vader is wederom niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocate van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van de op [geboortedatum] uit het huwelijk van de vader en de moeder geboren minderjarige [kind], hierna te noemen: [kind], voor de periode van 7 december 2005 tot 26 oktober 2006, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, in een kinderpsychiatrische instelling.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van het Leger des Heils alsnog af te wijzen. Het Leger des Heils verzet zich daartegen.
3. In aansluiting op hetgeen de moeder reeds ten tijde van de eerdere mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, heeft zij het volgende aangevoerd. De moeder concludeert allereerst dat het Leger des Heils geen antwoord heeft gegeven op de door het hof gestelde vragen. Het heeft immers niet onderzocht of [kind] wellicht in de thuissituatie behandeld kan worden. De moeder blijft erbij dat het met haar goed gaat, hetgeen ook uit de reeds overgelegde verklaring van haar behandelaar blijkt. Uit de contactverslagen van [x] blijkt dat de contacten tussen de moeder en [kind] goed verlopen, waarbij de moeder overigens opmerkt dat zij het spijtig vindt dat in (met name de eerste) verslagen soms een te summier en eenzijdig beeld wordt geschapen van de contacten tussen haar en [kind]. De moeder stelt dat zij de afgelopen maanden contact heeft gehad met diverse gespecialiseerde hulpverleners, familie en vrienden van haar, haar behandelaar en het bureau [y] te De Lier, welk bureau gespecialiseerd is in de behandeling van kinderen met hechtingsstoornissen. Uit de gesprekken met de hulpverleners en bureau [y] kwam naar voren dat de visie omtrent de behandeling van kinderen met hechtingsproblematiek de laatste jaren is gewijzigd. Thans zijn veel hulpverleners van mening dat het veelal in het belang van het kind is om de banden te herstellen met de hechtingsfiguur en de behandeling in de thuissituatie te laten plaatsvinden. [y] richt zich op de behandeling van ouder/kind en is bereid de moeder en [kind] te behandelen. Er is geen wachtlijst. Voorts hebben familie, vrienden en buren toegezegd de moeder, waar nodig, bij te staan. Zij zijn allemaal op de hoogte van de situatie. Oma moederszijde en [kind]’s tante zijn bereid als vertrouwensfiguren op te treden en daar waar nodig, in te springen. Er is, aldus de moeder, bij haar sprake van een stabiele situatie, een goed netwerk en een parttime baan waarin zij goed functioneert. Zij heeft haar leven volledig op de rit en niet gebleken is dat zij niet voor [kind] kan zorgen. De moeder realiseert zich dat [kind] een meisje is met forse problemen en dat zij deskundige begeleiding nodig heeft, maar zij meent dat zij, mits zij daarin begeleid wordt, zeer wel in staat is [kind] thuis te verzorgen. De moeder acht het niet in het belang van [kind] dat zij ineens naar huis terugkeert. De thuisplaatsing zal zorgvuldig voorbereid moeten worden. Daar moet tijd voor genomen worden. De moeder stelt voor dat de uithuisplaatsing op korte termijn eindigt, maar dat [kind] nog tot de herfstvakantie vrijwillig bij [x] blijft. In de periode tot de herfstvakantie moet worden gewerkt aan het opbouwen van de contacten en het regelen van de hulpverlening in en om [woonplaats]. Bij de bezoeken die [kind] aan de moeder brengt in [woonplaats] zal de ondersteuning vanuit [y] al beginnen zodat al gewerkt kan worden aan het contactherstel tussen de moeder en [kind]. Indien thuisplaatsing in de herfstvakantie plaatsvindt is er nog voldoende tijd om een passende school voor [kind] te vinden en de overdracht op juiste wijze te laten plaatsvinden. In de tussentijd kan [x] het onderzoek afronden en adviezen geven met betrekking tot de verdere hulpverlening.
4. Het Leger des Heils blijft bij haar standpunt dat [kind] in [x] moet blijven. Behandeling in de thuissituatie, zoals door de moeder wordt beoogd, acht het Leger des Heils niet in het belang van [kind]. De moeder heeft, aldus het Leger des Heils, waarschijnlijk onvoldoende inzicht in de problematiek van [kind]. De visie van de door de moeder gesproken hulpverleners, inhoudende dat een kind met hechtingsproblemen in de thuissituatie behandeld moet worden, deelt het Leger des Heils niet. [kind] zal naar de mening van het Leger des Heils moeten worden behandeld op een gespecialiseerde groep. Volgens het Leger des Heils wordt voortdurend gekeken naar de gesteldheid van [kind] en wordt, indien nodig, haar behandeling gewijzigd. Het Leger des Heils erkent dat het beter gaat met moeder, maar stelt dat het met [kind] niet beter gaat. Eerst zal het met [kind] beter moeten gaan, alvorens bekeken kan worden of ze eventueel naar de moeder terug kan. Het Leger des Heils is terughoudend met terugplaatsing vanwege het verleden. Er is thans een traject ingezet om contact tussen de moeder en [kind] te intensiveren en dat verloopt de laatste maanden positief. Het Leger des Heils sluit echter niet uit dat [kind] nimmer naar de moeder teruggaat.
5. Het hof overweegt als volgt. Het Leger des Heils heeft, hoewel het hof daar uitdrukkelijk om heeft verzocht, geen rapport overgelegd over het bij tussenbeschikking opgedragen onderzoek naar de mogelijkheid om [kind] terug te plaatsen bij de moeder. Met de wél door het Leger des Heils overgelegde verslagen en het korte advies van [x] heeft het Leger des Heils het hof onvoldoende overtuigd van de noodzaak tot voortgezette uithuisplaatsing. Daar tegenover heeft de moeder het hof er wél van weten te overtuigen dat het goed met haar gaat, dat zij voldoende stabiel is om de verzorging en opvoeding van [kind] weer op zich te kunnen nemen en dat het ook in het belang van [kind] is dat zij bij haar moeder wordt teruggeplaatst. De moeder heeft aangegeven zich zeer bewust te zijn van de bijzondere problematiek van [kind], zij heeft zich daarin verdiept en zich grondig laten informeren over de mogelijkheden om deze problematiek vanuit de thuissituatie te laten behandelen. De moeder is zeer gemotiveerd en heeft zich voorzien van een netwerk waarop zij kan terugvallen. Tevens gaat zij akkoord met handhaving van de ondertoezichtstelling en staat zij open voor welke coaching en hulpverlening dan ook. Onder deze omstandigheden acht het hof het niet langer noodzakelijk dat [kind] in een instelling als [x] verblijft, althans niet voor de duur die het Leger des Heils voor ogen heeft. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in het door [x] beoogde traject – eerst onderzoeken of [kind] in een gezinssituatie kan functioneren en pas bij bevestigende beantwoording van die vraag onderzoeken of plaatsing bij de moeder tot de mogelijkheden behoort – nog geruime tijd zal duren voordat omtrent dat laatste duidelijkheid zal bestaan, hetgeen het hof niet in het belang van [kind] acht. Het hof is, met de moeder, van oordeel dat het niet in het belang van [kind] is wanneer zij per direct thuiskomt, en kan zich vinden in de door de moeder geschetste handelwijze tot aan de herfstvakantie. Het hof verwacht van het Leger des Heils dat zij daaraan meewerkt, met name voor wat betreft de intensivering van de omgang tussen de moeder en [kind], ook bij de moeder thuis. Aangezien [kind] tot de herfstvakantie in [x] zal blijven, ziet het hof aanleiding om de uithuisplaatsing eerst per 20 oktober 2006, zijnde de vrijdag voor de herfstvakantie, te doen eindigen.
6. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de periode na 20 oktober 2006 betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
beëindigt de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] gedurende dag en nacht in een kinderpsychiatrische instelling met ingang van 20 oktober 2006;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Gerretsen-Visser, Husson en Tanja-van den Broek, bijgestaan door mr. Sijbesma als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juli 2006.