Rolnummer: 22-000660-06
Parketnummer: 09-412837-05
Datum uitspraak: 25 juli 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 25 januari 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 11 juli 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van EUR 250,-, subsidiair vijf dagen hechtenis, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als in het vonnis omschreven.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van het feit en van de verdachte
De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces en hierbij verwezen naar zijn memorie van grieven d.d. 1 juli 2006. Naar stellen van de verdachte heeft het slachtoffer gepoogd hem van zijn eigendom, te weten de juist door hem aan de verdachte afgestane lepeltjes, te beroven waartegen hij zich heeft verzet. Het hof verwerpt dit beroep en overweegt daarbij als volgt.
De verdachte sloeg het slachtoffer in het gezicht, toen het slachtoffer probeerde hem de lepels afhandig te maken, omdat de verdachte niet volledig leek in te stemmen met de voorwaarde waaronder het slachtoffer, om van de verdachte af te zijn, bereid was hem andere lepeltjes af te staan dan de verdachte zijn kinderen had meegegeven en aanvankelijk terugvroeg. Het is niet aannemelijk geworden dat de toepassing van geweld in dit verband een geboden, proportionele reactie was. Hierbij is van belang dat teruggave van de gevraagde lepels aan de verdachte was toegezegd, maar moest worden uitgesteld wegens verblijf in een ander huis. Dat het geschil zonder geweld kon worden opgelost staat naar het oordeel van het hof vast. Toen het slachtoffer vervolgens de verdachte vasthield, gaf deze het slachtoffer een schop. Deze schop valt evenmin onder noodweer te rubriceren, nu deze het gevolg is van de eerdere gedragingen van verdachte. Het bestaan van een noodweersituatie, als door de verdediging gesteld, is derhalve niet aannemelijk geworden. Reeds om die reden gaat het beroep op noodweerexces evenmin op.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de gedraging of de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot veroordeling van de verdachte terzake van het tenlastegelegde tot een geldboete van EUR 500,- subsidiair tien dagen hechtenis, waarvan EUR 250,-, subsidiair vijf dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden, waaronder de draagkracht, van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De verdachte heeft de vriend van de moeder van zijn kinderen geslagen en geschopt. Na medisch onderzoek bleek het letsel niet zeer ernstig. Hij was naar diens huis gegaan om enkele lepeltjes terug te vragen. Hij mocht die terugkrijgen. Ernstig is dat hij de ruzie die daarna ontstond liet oplopen. Nog erger is het dat hij die ruzie uit de hand liet lopen in slaan en schoppen. Hij heeft hierdoor nodeloos grote spanningen opgeroepen tussen de beide gezinnen waarin zijn kinderen afwisselend verblijven. Dit schaadt de kinderen, de ouders en het slachtoffer. Dit zou een onvoorwaardelijke geldboete van ? 500,- wettigen naast een voorwaardelijke boete.
Anderzijds houdt het hof rekening met de medische kosten die de verdachte moet vergoeden en met de noodzaak de verhoudingen tussen beide gezinnen weer in het gareel te krijgen. Dit alles afwegende komt het hof uit op een lichtere straf.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In dit strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van de telastegelegde mishandeling. Hij heeft geen andere schadevergoeding gevorderd. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van ? 448,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De partijen zijn het eens over de hoogte van de kosten van medisch onderzoek, waarvan ? 448,- niet door de ziektekostenverzekeraar wordt gedekt als eigen risico van de benadeelde. Ook staat vast dat de benadeelde later in 2005 om andere redenen ziektekosten heeft gehad die dit bedrag van ? 448,- overtroffen. De verdachte stelt dat de benadeelde dus hoe dan ook in 2005 zijn eigen risico had moeten dragen en dus, achteraf bezien, door de mishandeling zelf geen extra kosten heeft moeten dragen, zodat hij bepleit de vordering af te wijzen. Naar Nederlands recht wordt de hoogte van verschuldigde schadevergoeding niet beïnvloed door later geleden schade uit een andere oorzaak. Zo blijft schadevergoeding wegens een deuk in andermans auto verschuldigd, ook indien de auto later door de benadeelde of een derde in de prak wordt gereden. Op grond hiervan ziet hof ook geen goede grond om in deze zaak de vordering van de benadeelde te laten beïnvloeden door diens latere ziektekosten om een andere reden. Dit leidt tot algehele toewijzing van de vordering, met proceskosten.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 448,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a(oud), 14b(oud), 14c, 23(oud), 24, 24c, 36f en 300(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van EUR 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 6 (zes) dagen.
Beveelt, dat een op EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) bepaald gedeelte van de geldboete, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 5 (vijf) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot het gevorderde bedrag van
EUR 448,00 (vierhonderdachtenveertig euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij], [adres], van een bedrag van
EUR 448,00 (vierhonderdachtenveertig euro)
voor welk bedrag, indien volledige betaling noch volledig verhaal volgt, vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. S.C.H. Koning, mr. D. Jalink en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. B.Y. de Boer. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 juli 2006.
Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.