ECLI:NL:GHSGR:2006:AY4862
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- J.M.E. In 't Velt-Meijer
- M.J. van der Ven
- T.L. Tan
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep loonvordering werknemer tegen werkgever na ontslag op staande voet
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 juni 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over een loonvordering van een werknemer, hierna te noemen [werknemer], tegen zijn werkgever, hierna te noemen [werkgever]. De werknemer was in dienst getreden op 18 maart 2002 en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die twee keer was verlengd. De laatste overeenkomst liep van 18 september 2002 tot 30 oktober 2002. De werknemer heeft op 8 oktober 2002 ziekteverlof aangevraagd, maar de werkgever betwistte dit. De werknemer vorderde loon over de periode van 7 oktober 2002 tot 31 maart 2003, maar heeft geen deskundigenverklaring overgelegd die zijn verhindering om te werken onderbouwde, zoals vereist volgens artikel 7:629a BW.
Het hof oordeelde dat, zelfs als er geen dringende reden voor ontslag was, de loonvordering van de werknemer afgewezen moest worden omdat hij niet had aangetoond dat hij op 7 oktober 2002 had gewerkt. De werkgever had dit ontkend en de werknemer had geen overtuigend bewijs geleverd. Het hof concludeerde dat de vordering van de werknemer over de periode van 8 oktober 2002 tot en met 31 maart 2003 niet kon slagen, omdat de werknemer niet had aangetoond dat hij niet in staat was om te werken. De rechtbank had eerder de vorderingen van de werknemer afgewezen, en het hof bekrachtigde dit vonnis onder verbetering van gronden.
De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van een deskundigenverklaring bij loonvorderingen in het geval van ziekte en het bewijs van arbeidsprestaties. De werknemer werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die op € 1.099,- werden begroot, inclusief griffierecht en salaris van de procureur.