ECLI:NL:GHSGR:2006:AY4861

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/1502
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag zonder vergoeding niet kennelijk onredelijk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [werknemer] tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin zijn vorderingen tot herstel van dienstbetrekking en schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag zijn afgewezen. [werknemer] was sinds 16 januari 1997 in dienst bij STICHTING ZORGCENTRUM VAN DER WILLIGENHOF als assistent techniek en onderhoud. Na een reorganisatie en het vervallen van zijn functie, heeft Van der Willigenhof op 1 maart 2004 zijn dienstverband opgezegd. [werknemer] heeft hiertegen geprotesteerd en vorderde herstel van zijn dienstverband of, subsidiair, een schadevergoeding van € 16.713,48. De rechtbank heeft zijn vorderingen afgewezen, wat [werknemer] in hoger beroep aanvecht.

Het hof overweegt dat Van der Willigenhof voldoende inspanningen heeft gepleegd om [werknemer] aan ander passend werk te helpen, maar dat deze inspanningen niet hebben geleid tot een dienstverband. Het hof stelt vast dat [werknemer] geen bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij in de periode van non-activiteit werkzaamheden heeft verricht. Bovendien is het hof van oordeel dat de omstandigheden van [werknemer] niet zodanig zijn dat het ontslag zonder vergoeding kennelijk onredelijk is. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [werknemer] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraak: 2 juni 2006
Rolnummer: 04/1502
Rolnummer rechtbank: 404972/04.2011
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[WERKNEMER],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [werknemer],
procureur: mr. E.J.W. Schuijlenburg,
tegen
STICHTING ZORGCENTRUM VAN DER WILLIGENHOF,
gevestigd te Leiden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Van der Willigenhof,
procureur: mr. G. Janssen.
Het geding
Bij exploot van 1 november 2004 is [werknemer] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 11 augustus 2004 door de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Leiden, gewezen tussen partijen. [werknemer] heeft bij memorie van grieven (met producties) twee grieven opgeworpen, die door Van der Willigenhof bij memorie van antwoord (eveneens met producties, die overigens ontbreken in het procesdossier van [werknemer]) zijn bestreden. Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank onder "Feiten" een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 [werknemer], [geboortedatum], is op 16 januari 1997 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Van der Willigenhof in de functie van assistent techniek en onderhoud. De aanstelling is geschied in een zogenaamde Melkertbaan in het kader van de Regeling Werkgelegenheidsimpuls als bedoeld in paragraaf 3, bijlage R van de CAO-Verzorgingshuizen. Zijn salaris bedroeg laatstelijk (1 maart 2004) € 1.308,96 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en 4% eindejaarsuitkering.
2.2 In 1999 is Van der Willigenhof overgegaan van een intramurale naar een extramurale organisatie. In verband hiermee is de technische dienst geleidelijk opgeheven. Woningbouwvereniging "De Sleutels" heeft het onroerend goed van Van der Willigenhof per eind december 1999 overgenomen. [werknemer] is in dit verband sedert januari 2000 bij de onderhoudsdienst van De Sleutels ondergebracht en verzorgde, totdat Van der Willigenhof het pand aan de Apollolaan te Leiden verliet, voor De Sleutels allerlei klusjes.
2.3 Sedert 7 mei 2003 verrichtte [werknemer] naast zijn werkzaamheden voor De Sleutels op basis van een detacheringsovereenkomst gedurende 18 uur per week werkzaamheden bij Zorgcentrum Lorentzhof te Leiden.
2.4 Op 10 juli 2003 heeft het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) Van der Willigenhof een vergunning geweigerd om [werknemer] te ontslaan, overwegende dat Van der Willigenhof onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de arbeidsplaats van [werknemer] als gevolg van een reorganisatie dient te vervallen en tevens nog onvoldoende duidelijk bestaat over mogelijke voortzetting van het dienstverband via detachering dan wel indiensttreding bij Zorgcentrum Lorentzhof.
2.5 Bij brief van 1 september 2003 heeft Lorentzhof aan Van der Willigenhof bericht dat zij heeft besloten [werknemer] niet in dienst te nemen. In de brief werd daarvoor de volgende reden gegeven:
" Dhr heeft bij ons vuil opgehaald, en een enkele keer een kleine technische klus uitgevoerd. Helaas was Dhr. zijn inzet niet van dienaard dat wij het idee hadden dat Dhr zich voor 100% inzette. Ook gaf hij zelf aan dat als hij geen fulltime contract aangeboden kreeg hier niet wenste te komen werken."
2.6 Op 16 september 2003 heeft Van der Willigenhof opnieuw om een ontslagvergunning voor [werknemer] verzocht. Het CWI heeft de vergunning bij brief van 29 oktober 2003 verleend en daartoe overwogen:
"Naar mijn heeft werkgever voldoende aannemelijk gemaakt dat als gevolg van het vervallen van de arbeidsplaats van betrokkene het dienstverband niet langer kan worden gehandhaafd. Ik ben dan ook bereid de gevraagde vergunning te verlenen."
2.7 Bij aangetekend schrijven van 31 oktober 2003 heeft Van der Willigenhof [werknemer] opgezegd per 1 maart 2004.
2.8 Met ingang van 12 november 2003 heeft Van der Willigenhof [werknemer] met behoud van salaris op non-actief gesteld omdat er geen passende werkzaamheden aangeboden konden worden.
2.9 Bij brief van 9 januari 2004 heeft [werknemer] Van der Willigenhof bericht dat hij zich niet kan verenigen met zijn ontslag en dat hij wenst dat zijn dienstverband wordt hersteld.
2.10 Nadat Van der Willigenhof heeft doen weten dat zij niet op deze wens van [werknemer] in zou gaan, heeft [werknemer] Van der Willigenhof gedagvaard en verklaring voor recht gevorderd dat het hem gegeven ontslag kennelijk onredelijk is en voorts primair herstel van dienstbetrekking gevorderd op straffe van een dwangsom en subsidiair veroordeling van Van der Willigenhof tot betaling van een schadevergoeding van € 16.713,48 ter zake van kennelijk onredelijk ontslag.
2.11 Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [werknemer] afgewezen.
3.1 [werknemer] is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen en vordert thans dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn subsidiaire vordering tot betaling van een schadevergoeding ter zake van kennelijk onredelijk ontslag alsnog zal toewijzen. [werknemer] vordert derhalve niet langer herstel van dienstbetrekking.
3.2 De twee door [werknemer] aangevoerde grieven leggen het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.3 [werknemer] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn ontslag niet kennelijk onredelijk is te achten. De door de rechtbank voor dit oordeel gegeven motivering acht hij onbegrijpelijk, nu de rechtbank heeft overwogen dat Van der Willigenhof gedurende 4 maanden aan hem het loon heeft doorbetaald terwijl daar geen arbeid tegenover stond en [werknemer] toestemming had verkregen om naar Marokko te gaan. [werknemer] meent dat de omstandigheid dat hij gedurende enige maanden is vrijgesteld van arbeid niet relevant is bij de vraag of aan hem een schadevergoeding uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag toekomt. Immers, in zaken waarin sprake is van ontslag op grond van bedrijfseconomische/ reorganisatorische omstandigheden komt het wel vaker voor dat werknemers met behoud van loon worden vrijgesteld van arbeid en dat niettemin ontslagvergoeding wordt toegekend c.q. overeengekomen. Ook de omstandigheid dat hij – voordat een ontslagvergunning was aangevraagd – verlof kreeg naar Marokko te gaan vormt geen reden om op grond daarvan geen ontslagvergunning toe te kennen. Voorts acht [werknemer] onbegrijpelijk dat de rechtbank zijn situatie niet vergelijkbaar acht met de situatie van andere werknemers van Van der Willigenhof die eerder zijn ontslagen en die wel een vergoeding hebben meegekregen. De omstandigheid dat hij toen de dans is ontsprongen, kan immers geen reden zijn om hem thans een vergoeding te onthouden. Dat Van der Willigenhof zich inspanningen heeft getroost om (ander) passend werk voor hem te vinden, is – aldus [werknemer] – evenmin bepalend voor de vraag of hem schadevergoeding toekomt, nu een werkgever immers in z'n algemeenheid verplicht is om na te gaan of binnen dan wel buiten de onderneming (ander) passend werk beschikbaar is.
3.4 Het hof overweegt als volgt.
Nu [werknemer] geen herstel van dienstbetrekking meer vordert en niet langer stelt dat sprake is van een nieuw pand, een nieuw aangenomen kracht of het voor handen zijn van andere passende werkzaamheden bij Van der Willigenhof, neemt het hof als vaststaand aan dat van Van der Willigenhof geen passende werkzaamheden voor hem had.
3.5 Het hof is voorts met de rechtbank van oordeel dat Van der Willigenhof voldoende inspanningen heeft gepleegd, om voor [werknemer] andere passende werkzaamheden te vinden. Het hof kan zich op grond van de door Van der Willigenhof overgelegde verklaring, die door [werknemer] niet voldoende gemotiveerd is weersproken, niet aan de indruk onttrekken dat [werknemer] het aan zichzelf te wijten heeft dat deze inspanningen niet hebben geleid tot een dienstverband bij Lorentzhof. Het hof heeft althans geen enkele aanwijzing gevonden die erop wijst dat de verklaring van Lorentzhof – zoals door [werknemer] gesteld – slechts is opgesteld met het oog op zijn ontslagaanvraag.
3.6 Aan [werknemer] moet worden toegegeven dat het ontslag voor hem, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, ernstige gevolgen heeft. Zijn kansen op de arbeidsmarkt zijn gelet op zijn leeftijd, beperkte opleiding en werkervaring, alsmede zijn beperkte beheersing van het Nederlands, niet rooskleurig. Dit maakt echter nog niet dat – mede gelet op de door de werkgever getrooste inspanningen om hem aan ander passend werk te helpen – een ontslagvergoeding geboden is. De omstandigheid dat andere werknemers die in het kader van de eerdere reorganisatie zijn ontslagen wel een vergoeding hebben meegekregen, maakt dit niet anders. Het ontslag van deze werknemers viel immers – anders het onderhavige ontslag – onder het ten tijde van de reorganisatie geldende Sociaal Plan dat een looptijd had van 1 juli 1997 tot 1 juli 2001.
3.7 [werknemer] heeft zijn stelling dat hij – anders dan de rechtbank heeft overwogen – in de periode van 1 november 2003 tot 1 maart 2004 werkzaamheden heeft verricht voor Van der Willigenhof, niet onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij zal gaan. Ook heeft [werknemer] geen enkele verklaring gegeven voor zijn stelling dat hij zoveel vakantie had opgebouwd dat hij van 23 juni 2003 tot 1 augustus 2003 (derhalve tijdens een ongebruikelijk lange periode) vakantie heeft kunnen genieten. Het hof gaat er daarom met de rechtbank van uit dat [werknemer] voorafgaande aan het ontslag op non-actief was gesteld met behoud van loon en dat hem in de zomer van 2003 langer verlof is verleend om – met behoud van loon – naar Marokko te gaan om daar zijn huis af te bouwen. Gelet op bovengenoemde omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat ontslag zonder vergoeding in het onderhavige geval kennelijk onredelijk is.
3.7 Deze omstandigheden zijn voorts niet van dien aard dat de rechtbank hierin aanleiding had moeten zien de proceskosten in eerste aanleg te compenseren. Het bestreden vonnis zal daarom worden bevestigd en [werknemer] zal als de ook in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van 11 augustus 2004 door de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage, gewezen tussen partijen;
- veroordeelt [werknemer] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Van der Willigenhof begroot op € 1.135,- (waarvan € 241, - voor griffierecht en € 894,- voor salaris procureur);
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.E. in 't Velt, M.J. van der Ven en T.L. Tan en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2006 in bijzijn van de griffier.