ECLI:NL:GHSGR:2006:AY4830

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1177-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. Reinking
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewone verblijfplaats van minderjarige kinderen na ontbinding huwelijk

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om de gewone verblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen, na de ontbinding van hun huwelijk op 24 februari 2004. De vader, verzoeker in hoger beroep, had in 2005 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 6 juli 2005, waarin de verblijfplaats van de kinderen was vastgesteld bij de moeder. De moeder, verweerster in hoger beroep, diende een verweerschrift in en betwistte de wens van de kinderen om bij de vader te verblijven. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2006, waarbij beide ouders en de raad voor de kinderbescherming aanwezig waren, werd de zaak uitvoerig besproken. De vader stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen reden was om de verblijfplaats van de kinderen te wijzigen, terwijl de kinderen hem hadden laten weten bij hem te willen wonen. De moeder daarentegen betoogde dat de kinderen onder druk stonden van de vader en dat hun wens om bij hem te verblijven niet vrijelijk was geuit.

Het hof oordeelde dat de voorkeur van de kinderen leidend moest zijn bij de beslissing over hun verblijfplaats. De twee oudste kinderen gaven aan behoefte te hebben aan de nabijheid van de moeder, terwijl de jongste zich prettig voelde bij de vader. Het hof besloot dat de twee oudste kinderen hun gewone verblijfplaats bij de moeder zouden hebben, terwijl de jongste bij de vader zou verblijven. Het hof benadrukte het belang van een loyale samenwerking tussen de ouders en wees het verzoek om forensische mediation af, maar moedigde vrijwillige mediation aan. De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Deze beschikking werd uitgesproken op 26 april 2006.

Uitspraak

Uitspraak : 26 april 2006
Rekestnummer : 1177-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-4835
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. A. Klomp-Kraal,
tegen
[verweerster],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. A.H. van Haga.
Als belanghebbende is opgeroepen:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is [in] 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 6 juli 2005.
De moeder heeft [in] 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 21 oktober 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 22 maart 2006 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 17 januari 2006 laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 29 maart 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R. Nijman, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. A.H. van Haga, en namens de raad: de heer W. Harlingen. De verschenen personen hebben het woord gevoerd, de raadsvrouwe van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie. De hierna te noemen [minderjarigen] zijn in raadkamer gehoord.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 22 december 2004 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de gewone verblijfplaats van de uit het op 24 februari 2004 ontbonden huwelijk van partijen geboren minderjarige [kinderen]
2. De vader verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en voor wat betreft de toewijzing van het verzoek tot wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige kinderen opnieuw rechtdoende te bepalen dat de drie minderjarige kinderen van partijen worden toevertrouwd aan de vader en dat hun gewone woon- en verblijfplaats bij de vader zal zijn.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het door de vader verzochte in appèl af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure - naar het hof begrijpt - in hoger beroep.
4. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte redeneert dat, nu uit het raadsrapport niet is gebleken dat de moeder slecht voor de kinderen zou zorgen en het goed met hen gaat, er geen reden is de verblijfplaats van de kinderen te wijzigen. De rechtbank veronachtzaamt hiermee de conclusie van het raadsrapport van 16 maart 2005 dat niet voorbij gegaan kan worden aan de wens van de kinderen om bij de vader hun verblijfplaats te hebben. Volgens de vader hebben de kinderen hem steeds te kennen gegeven bij hem te willen wonen en hebben zij ook een zodanige leeftijd bereikt dat kan worden aangenomen dat zij in staat zijn zich een mening te vormen en hun wensen duidelijk te maken. De vader stelt dat het op zich juist is dat partijen hadden afgesproken de kinderen geen verantwoordelijkheid te geven inzake de vaststelling van hun verblijfplaats. Hij kan echter in het belang van de kinderen hun aanhoudende wens bij hem te verblijven niet negeren. De vader betwist dat de kinderen ten gevolge van zijn inleidend verzoek vrijwel geen ondersteuning van de vader hebben kunnen ervaren in het aanvaarden van de moeder als de persoon die de dagelijkse verantwoording voor hun opvoeding en verzorging heeft. Hij voert daartoe aan dat de moeder op de datum van indiening van het verzoek al twee jaar de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen had. Tenslotte is de vader van mening dat de rechtbank een te groot belang toekent aan het feit dat de moeder bereid is mee te werken aan een ruime omgangsregeling met de vader. Ook hij is bereid een ruime omgangsregeling na te leven ten behoeve van de moeder. De voormelde afweging van de rechtbank kan naar zijn mening dan ook niet van doorslaggevende betekenis zijn bij de bepaling van de verblijfplaats van de kinderen. Mede gezien de vele praktische problemen waarmee de vader en de kinderen geconfronteerd worden - zo zijn boekenlijsten voor de kinderen naar het adres van de moeder gestuurd en ontvangt de moeder de kinderbijslag, terwijl de vader in financiële problemen verkeert - acht de vader het in het belang van de kinderen dat hun gewone verblijfplaats bij de vader is.
5. De moeder bestrijdt dat er sprake is van een uitdrukkelijke en in vrijheid geuite wens van de kinderen om bij de vader te verblijven. Zij is ervan overtuigd dat de kinderen zich kennelijk gedwongen of onder druk gezet voelen om bij de vader te wonen. Vooral [de jongste minderjarige] heeft een afhankelijke positie van de vader, omdat de vader hem bijstaat bij het beoefenen van de tennissport, die hij op een hoog niveau beoefent. Ook de meisjes worden door de vader onder druk gezet. Volgens de moeder zijn de kinderen - evenals de moeder - in het verleden geslagen door de vader. De moeder stelt dat de kinderen tijdens het raadsonderzoek door de vader geïnstrueerd waren zich positief over de vader en negatief over de moeder uit te laten. Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank naar de mening van de moeder terecht geoordeeld dat de enkele wens van de kinderen om hun hoofdverblijf bij de vader te hebben onvoldoende is om de verblijfplaats te wijzigen. Tevens stelt de moeder dat zij door de strijd omtrent de verblijfplaats van de kinderen - die al plaatsvond vóór het inleidend verzoek van de vader - wel degelijk belemmerd is in de uitoefening van haar rol als gezaghebbende ouder. Bovendien heeft de vader - in strijd met de afspraken tussen partijen - telkenmale beslissingen genomen zonder met de moeder overleg te plegen. Zo heeft hij eigenmachtig een woning betrokken in Zoetermeer en de kinderen aldaar laten inschrijven. Volgens de moeder heeft de vader een financieel belang op het oog in plaats van het belang van de kinderen. De moeder stelt tenslotte dat zij de kinderen altijd in de gelegenheid heeft gesteld een open contact met de vader te onderhouden, terwijl de vader het contact tussen de kinderen en de moeder door zijn hiervoor beschreven gedragingen belemmert. De moeder is derhalve degene die kan zorgen dat de kinderen een evenwichtig contact hebben met beide ouders, zodat de kinderen bij haar dienen te verblijven.
6. De raad stelt dat zijn advies aan de rechtbank om de verblijfplaats van de kinderen te wijzigen in die van de vader geënt was op de wensen, gevoelens en argumenten van de kinderen, zoals tijdens het raadsonderzoek naar voren gekomen. Ten tijde van het onderzoek bleek de vader als opvoeder datgene te bieden waaraan de kinderen op dat moment behoefte hadden. Nu ongeveer een jaar na dato hierin blijkbaar verandering is opgetreden, dient evenzeer rekening te worden gehouden met eventuele gewijzigde wensen, gevoelens en argumenten van de kinderen. De raad heeft naar aanleiding van het ter terechtzitting naar voren gebrachte een voldoende duidelijk beeld gekregen van de huidige zienswijze van de kinderen omtrent hun verblijfplaats en acht het niet noodzakelijk nadere gesprekken met hen te voeren.
7. Het hof is op basis van de stukken, het verhandelde ter terechtzitting, alsmede het verhoor van [de minderjarigen] gebleken dat alle drie de kinderen de relatie zowel met de moeder als met de vader als waardevol beleven. [De twee oudste kinderen] hebben echter te kennen gegeven in de huidige fase van hun leven als jonge, opgroeiende vrouwen vooral behoefte te hebben aan de aanwezigheid en nabijheid van de moeder. Daarnaast willen zij graag een ruime omgangsregeling met de vader. [De jongste minderjarige] heeft te kennen gegeven zich nog steeds prettig te voelen bij de gestructureerde en ondersteunende opvoedingswijze van de vader en bij hem te willen blijven. Hij wil tevens graag de huidige omgangsregeling met de moeder handhaven. Het hof is met de raad van oordeel dat - mede gezien de leeftijd van de kinderen - de eigen voorkeur van [de minderjarigen] de leidraad dient te vormen bij de beslissing omtrent hun gewone verblijfplaats. Gezien het vorenstaande, zal het hof derhalve de voorkeur van de kinderen volgen en bepalen dat [de twee oudste kinderen] hun gewone verblijfplaats zullen hebben bij de moeder en dat [de jongste minderjarige] zijn gewone verblijfplaats zal hebben bij de vader. Het hof acht het hierbij in het belang van de kinderen dat de vader en de moeder zich loyaal naar elkaar toe opstellen en de kinderen in de gelegenheid stellen omgang met de andere ouder en met elkaar te hebben.
8. Het hof acht geen termen aanwezig om partijen forensische mediation op te leggen en wijst het ter terechtzitting daartoe gedane verzoek af. Het hof geeft echter partijen uitdrukkelijk in overweging op vrijwillige basis mediation te volgen.
9. Gelet op het vorenstaande, alsmede het feit dat [de twee oudste kinderen] feitelijk reeds bij de moeder verblijven, ziet het hof geen aanleiding het door de moeder ter terechtzitting naar voren gebrachte verzoek om een dwangsom op te leggen, toe te wijzen.
10. Tenslotte ziet het hof, mede in aanmerking genomen dat partijen voormalige echtelieden zijn, geen aanleiding om, zoals door de moeder is verzocht, de vader te veroordelen in de kosten van, naar het hof begrijpt, het geding in hoger beroep en zal deze tussen partijen compenseren.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [de twee oudste kinderen] hun gewone verblijfplaats zullen hebben bij de moeder en dat [de jongste minderjarige] zijn gewone verblijfplaats zal hebben bij de vader;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Reinking en Van Montfoort, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2006.