ECLI:NL:GHSGR:2006:AY4807
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- A.H. de Wild
- A.V. van den Berg
- G. Dulek-Sch
- Rechtspraak.nl
Regime Extra Beveiligde Inrichting (EBI) en de strijdigheid met artikel 3 EVRM
In deze zaak heeft het Gerechtshof te ’s-Gravenhage op 20 juli 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van [appellant] tegen de Staat der Nederlanden. [appellant] was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te ’s-Gravenhage, waarin zijn vordering tot schadevergoeding van € 2.500,- werd afgewezen. Hij stelde dat het regime van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) waarin hij verbleef, in strijd was met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), dat onmenselijke of vernederende behandeling verbiedt. De rechtbank had geoordeeld dat niet aannemelijk was dat [appellant] door het EBI-regime fysiek of psychisch ernstig had geleden.
Het hof overwoog dat de combinatie van wekelijks routinematig onderzoek aan het lichaam met andere strikte veiligheidsmaatregelen in de EBI onder omstandigheden kan leiden tot een schending van artikel 3 EVRM. Echter, [appellant] had niet specifiek aangetoond dat hij schade had geleden door het routinematig onderzoek aan zijn lichaam. Het hof concludeerde dat het bewijsaanbod van [appellant] te algemeen was en dat hij niet had aangetoond dat het onderzoek aan zijn lichaam hem schade had berokkend. Daarom werd de grief van [appellant] verworpen.
De uitspraak leidde tot de bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof benadrukte dat de EBI strikte veiligheidsmaatregelen hanteert, maar dat deze niet automatisch in strijd zijn met de mensenrechten, mits er geen onrechtmatige schade aan de gedetineerden wordt toegebracht. De zaak illustreert de delicate balans tussen veiligheid in detentie en de bescherming van mensenrechten.