GERECHTSHOF ‘S-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 21 juni 2006
Rekestnummer. : 1374-M-05
Rekestnr. rechtbank : 333/05
[verzoeker],
wonende te Roosendaal,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. C.J. Dreef,
[verweerster],
wonende te Goes,
verweerster in hoger beroep
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. H.J.A. Knijff.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 21 november 2005 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Middelburg van 24 augustus 2005.
De moeder heeft op 27 maart 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 27 december 2005 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 13 maart 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 17 mei 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. A.K.J. Plaisier, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. C. Bosland.
De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Middelburg.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep geen grief is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de man en [de minderjarige dochter], geboren [in] 2002, hierna te noemen: de minderjarige dochter. De moeder heeft het gezag over de minderjarige dochter. De man en de moeder hebben niet, dan wel kort samengewoond. Zij zijn ook niet gehuwd (geweest). Zij hebben een affectieve relatie gehad waaruit de minderjarige dochter is geboren. De man heeft de minderjarige dochter niet erkend.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende – uitvoerbaar bij voorraad – tussen de man en [de minderjarige dochter] een omgangsregeling vast te stellen van een zaterdag dan wel een zondag per veertien dagen, althans een omgangsregeling vast te stellen die het hof juist acht.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof het beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Volgens de man heeft de rechtbank hem ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken, omdat er wel degelijk sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hemzelf en [de minderjarige dochter]. De man heeft met de moeder een affectieve relatie gehad en zij hebben enige tijd bij elkaar gewoond en geleefd. Binnen deze relatie is de moeder zwanger geraakt van de man. Toen de moeder vier maanden zwanger was van [de minderjarige dochter], is de relatie verbroken. Nu zij gedurende een bepaalde periode van de zwangerschap met elkaar een exclusieve affectieve relatie hebben gehad, is het aannemelijk dat partijen ‘samen in verwachting waren’. De man heeft na de geboorte aantoonbare interesse in en betrokkenheid bij [de minderjarige dochter] getoond, maar de moeder heeft zijn initiatieven geblokkeerd. Deze houding heeft ertoe geleid, dat de man zijn initiatieven heeft beperkt, om (in het belang van [de minderjarige dochter]) conflictsituaties uit de weg te gaan. Door een nieuwe relatie aan te gaan en deze man [de minderjarige dochter] te laten erkennen heeft de moeder de man elke mogelijkheid ontnomen om in een familierechtelijke betrekking met zijn dochter te komen.
Indien en voor zover komt vast te staan dat geen sprake is van family life, voert de man aan dat dit te wijten is aan de moeder en dat zij haar medewerking moet verlenen aan het creëren van omstandigheden die ertoe leiden, dat alsnog een nauwe persoonlijke betrekking ontstaat. Een omgangsregeling is daartoe het geëigende middel, aldus de man.
5. In haar verweerschrift stelt de moeder het volgende. De moeder erkent dat sprake is geweest van een affectieve relatie met de man, waaruit [de minderjarige dochter] is geboren. De moeder is per ongeluk zwanger geraakt. Toen zij vier maanden zwanger was, is de relatie met de man verbroken. De moeder betwist met de man te hebben samengewoond. Zij hebben zich niet samen op de geboorte voorbereid en zij hadden niet de intentie het kind samen op te voeden. De man is niet betrokken geweest bij de aankoop van babyspullen. De kinderkamer is door de moeder en haar ouders ingericht. De man heeft geen bijdrage aan de voorbereidingen van de geboorte geleverd.
Voorts heeft hij niet aannemelijk gemaakt pogingen te hebben ondernomen om [de minderjarige dochter] te erkennen. Hij heeft nauwelijks initiatief getoond om met [de minderjarige dochter] in contact te komen. Er is geen sprake van een aantoonbare interesse en betrokkenheid. Vijf maanden na de geboorte heeft de man voor het eerst om een omgangsregeling verzocht; een half jaar later heeft hij het opnieuw gevraagd. Van de man is pas weer vernomen in juli 2004.
In november 2004 is er voor het laatst gecorrespondeerd en pas in maart 2005 heeft de man het inleidend verzoekschrift ingediend.
Er is geen sprake van een nauwe en persoonlijke betrekking en de man legt ten onrechte de schuld hiervoor bij de moeder. Voordat een omgangsregeling kan worden bepaald moet er eerst sprake zijn van een nauwe persoonlijke betrekking; de man draait de zaken om door te stellen dat omgang moet leiden tot een nauwe persoonlijke betrekking.
Daarnaast zullen de nog altijd aanwezige spanningen tussen de moeder en de man bij een omgangsregeling hun weerslag hebben op [de minderjarige dochter]. Bovendien weet [de minderjarige dochter] niet beter of de huidige echtgenoot van de moeder is haar vader. Omgang is daarom niet in haar belang, aldus de moeder.
6. Ter terechtzitting heeft de moeder onder meer verklaard, dat de relatie met de man in het begin goed was, maar nog voor de zwangerschap minder werd, dat de man blij was toen zij hem vertelde dat zij zwanger van hem was, dat zij hem heeft verteld dat zij rust wilde, dat ze gedurende de zwangerschap nog een paar keer bij hem is geweest, dat de man haar meteen na de bevalling heeft opgezocht in het ziekenhuis, dat zij hem daar heeft verteld dat zij geen contact meer wilde, dat de man haar een paar keer heeft gebeld en dat zij beseft dat [de minderjarige dochter] een kind van hun beiden is.
7. De man heeft ter terechtzitting onweersproken onder meer verklaard dat hij enthousiast, trots en blij was toen hij hoorde dat de moeder zwanger van hem was, dat hij de moeder tijdens de zwangerschap de ruimte heeft gegeven toen ze daarom vroeg, dat, toen hij van de bevalling hoorde, hij haar nog dezelfde dag heeft opgezocht in het ziekenhuis, dat hij de inrichting voor een kinderkamer heeft gekocht en deze bij de moeder heeft gebracht, maar dat zij deze niet wilde hebben, dat hij nog wel contact heeft gezocht met de moeder omdat hij heel graag [de minderjarige dochter] wilde leren kennen, maar dat hij hoorde dat de moeder rust wilde en dat hij daarom, mede op advies van zijn toenmalige advocaat, niet verder heeft aangedrongen.
8. Het hof overweegt het volgende. Partijen hebben gedurende acht maanden een relatie gehad, binnen welke relatie de moeder zwanger geraakt is van de man. De man heeft zich blij getoond met de zwangerschap en heeft zich, getuige de aanschaf van een inrichting voor een babykamer, op de komst van de baby voorbereid. Toen de moeder vier maanden zwanger was, heeft zij de relatie verbroken en afstand genomen van de man. Daarna hebben de moeder en de man elkaar vóór de geboorte van het kind nog enige keren gezien, en meteen na de geboorte heeft de man contact gezocht met de moeder en herhaalde malen te kennen gegeven [de minderjarige dochter] graag te willen zien. Deze feiten, met name te weten de affectieve relatie tussen partijen waarbinnen [de minderjarige dochter] door de man is verwekt, de vreugde van de man over zijn vaderschap, het feit dat de relatie gedurende de zwangerschap nog vier maanden door liep en de door de man zowel tijdens als na de zwangerschap getoonde wil een rol te spelen in het leven van [de minderjarige dochter], brengen het hof tot het oordeel dat de man in een nauwe persoonlijke betrekking tot [de minderjarige dochter] staat. Het hof acht hem dan ook ontvankelijk in zijn verzoek om een omgangsregeling. Het hof is echter van oordeel, dat omgang op dit moment niet in het belang van [de minderjarige dochter] is. Gezien de huidige spanningen tussen de moeder en de man, zoals daarvan uit de stukken en ter terechtzitting van het hof is gebleken, zal omgang, indien zij nu een aanvang neemt, voor aanmerkelijke onrust zorgen in het gezin van de moeder, hetgeen zijn weerslag op [de minderjarige dochter] zal hebben. Na verloop van tijd, wanneer de gezinsleden zich hebben kunnen voorbereiden op de omgang tussen de man en [de minderjarige dochter], zal hier wellicht anders over geoordeeld kunnen worden.
9. Bovenstaande leidt ertoe, dat de bestreden beschikking deels moet worden vernietigd en dat het verzoek van de man moet worden afgewezen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Dusamos en Punselie, bijgestaan door mr. Martens als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2006.