ECLI:NL:GHSGR:2006:AY3629

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
167-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Dusamos
  • T. Tanja-van den Broek
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van alimentatieverplichtingen en verlenging van termijn

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 april 2006, gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatieverplichting van de man ten opzichte van de vrouw. De vrouw, verzoekster en incidenteel verweerster, heeft in haar brief van 6 februari 2006 aangegeven dat zij zich zorgen maakt over de financiële gevolgen van het wegvallen van de alimentatie. De man, verweerder en incidenteel verzoeker, heeft hierop gereageerd. Er is onenigheid over de netto inkomens van beide partijen vóór en na de beëindiging van de alimentatieverplichting. De vrouw stelt dat haar netto inkomen vóór beëindiging € 1.552,53 bedraagt en na beëindiging € 1.276,50, terwijl de man deze bedragen hoger inschat op respectievelijk € 1.945,- en € 1.628,-. Het hof laat de juistheid van deze bedragen in het midden, maar concludeert dat de inkomensachteruitgang van 16% tot 17% voor de vrouw zo ingrijpend is dat beëindiging van de alimentatie per 1 december 2005 niet van haar kan worden gevergd.

Het hof oordeelt dat de alimentatieverplichting van de man moet eindigen op 1 december 2009, zoals door de vrouw verzocht, met de mogelijkheid van verdere verlenging na deze datum. De vrouw heeft een vermogen van ten minste € 45.000,-, maar het hof is van mening dat zij niet verplicht kan worden om hiervan te leven. De beslissing van de rechtbank om de alimentatieverplichting tot 1 december 2005 te verlengen, wordt vernietigd. De uitspraak is gedaan door de rechters A. Dusamos, T. Tanja-van den Broek en J. van der Burght, met mr. Sierksma als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 april 2006.

Uitspraak

Uitspraak : 12 april 2006
Rekestnummer : 167-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-1190
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te Groningen,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. H.J.A. Knijff,
tegen
[verweerder],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. J. Dongelmans.
VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikkingen van 17 augustus 2005 en 21 december 2005, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij genoemde beschikking van 12 december 2005 heeft het hof de vrouw in de gelegenheid gesteld om zich schriftelijk uit te laten over hetgeen in rechtsoverweging 18 van die beschikking is bepaald, met afschrift hiervan aan de man. Het hof heeft de man in de gelegenheid gesteld om op het door de vrouw over te leggen stuk te reageren. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
Nadien is van de zijde van de vrouw op 6 februari 2006 bij het hof een brief met bijlage ingekomen.
Van de zijde van de man is vervolgens op 14 februari 2006 bij het hof een reactie ingekomen.
VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Limitering
20. De vrouw stelt dat de rechtbank de termijn voor de alimentatieverplichting van de man ten onrechte heeft verlengd tot 1 december 2005. Naar haar mening had de rechtbank een langere termijn moeten vaststellen, te weten tot 1 december 2009, met de bepaling dat een verdere verlenging van de termijn na ommekomst daarvan mogelijk is. De vrouw voert daartoe aan dat in de gegeven omstandigheden, in aanmerking genomen de leeftijd van partijen, niet valt te verwachten dat in de toekomst de limiteringsfactoren zich relevant zullen kunnen wijzigen. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad van 28 maart 1997 (NJ 1997, 382) stelt de vrouw dat de termijnbepaling ten gunste van de alimentatiegerechtigde dient te worden vastgesteld. In dat licht bezien kan het naar haar mening geen steun vinden in het recht dat het thans voor haar rekening moet komen of zij, nadat de door de rechtbank vastgestelde termijn is verstreken, al dan niet in haar behoefte kan voorzien.
21. De man stelt dat de rechtbank op juiste gronden de termijn voor zijn alimentatieverplichting heeft verlengd tot 1 december 2005. Wel stelt hij in zijn vijfde incidentele grief dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat verlenging van de door haar vast te stellen termijn na ommekomst daarvan mogelijk is, nu niet te overzien is hoe de situatie van partijen alsdan zal zijn.
22. Het hof overweegt als volgt.
In haar brief aan het hof van 6 februari 2006 heeft de vrouw zich desverzocht uitgelaten over de vraag wat de financiële consequenties voor haar zijn van het - eventueel - wegvallen van de door de man te betalen alimentatie. Bij brief van 14 februari 2006 heeft de man op deze brief gereageerd. Partijen verschillen van mening over de vraag wat het netto inkomen van de vrouw is vóór - eventuele - beëindiging van de alimentatieverplichting, en wat haar netto inkomen zal zijn ná beëindiging daarvan. De vrouw stelt dat zij vóór beëindiging van de alimentatie een netto inkomen heeft van € 1.552,53 per maand en dat zij ná beëindiging daarvan een netto inkomen zal hebben van € 1.276,50 per maand. De man stelt deze bedragen op € 1.945,- respectievelijk € 1.628,-. Het hof zal de juistheid van de door partijen opgevoerde bedragen in het midden laten. In beide gevallen acht het hof de maandelijkse inkomensachteruitgang (17% respectievelijk 16%) namelijk zodanig groot dat beëindiging van de alimentatie per 1 december 2005 voor de vrouw van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid thans niet van haar kan worden gevergd. Het hof acht het redelijk om de alimentatieverplichting van de man te beëindigen met ingang van 1 december 2009, zijnde de door de vrouw verzochte datum, met bepaling dat verlenging van deze termijn na ommekomst daarvan mogelijk is.
23. Uit de door partijen overgelegde brieven leidt het hof af dat tussen hen in confesso is dat de vrouw een vermogen heeft van in ieder geval € 45.000,-. Het bestaan van dit vermogen kan aan bovenstaand oordeel van het hof niet afdoen, aangezien het daarnaast van oordeel is dat niet van de vrouw verlangd kan worden dat zij daarop inteert.
24. Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
In het principale en incidentele hoger beroep:
vernietigt de bestreden beslissing en, opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de verplichting van de man om aan de vrouw alimentatie te verstrekken eindigt op 1 december 2009;
bepaalt dat verlenging van deze termijn na ommekomst daarvan mogelijk is;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Tanja-van den Broek en Van der Burght, bijgestaan door mr. Sierksma als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2006.