Uitspraak : 26 april 2006
Rekestnummer : 813-R-05
Rekestnr. rechtbank : 05-306
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
procureur mr. E. Grabandt.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbendeghebbende 1],
wonende te Rotterdam,
hierna te noemen: de echtgenote van betrokkene,
2. [belanghebbende 2],
wonende te Rhoon,
hierna te noemen: de zuster van betrokkene,
procureur mr. H.J.A. Knijff,
3. [belanghebbende 3],
adres onbekend,
hierna te noemen: de broer van betrokkene,
4. mr. R.A. Ligthelm (notaris) en [de heer[M.],
beiden kantoor houdende te Rotterdam,
hierna respectievelijk te noemen: de bewindvoerder en de heer [M.],
procureur mr. H.J.A. Knijff,
5. [belanghebbende 5],
wonende te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De betrokkene is op 12 juli 2005 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, van 14 april 2005.
De bewindvoerder en de zus van betrokkene hebben gezamenlijk op 27 februari 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de betrokkene zijn bij het hof op 27 september 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 15 maart 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat mr. H. Veldhuizen, de zuster van betrokkene en de heer [M.], beiden bijgestaan door mr. E.J. Eijsberg, en de broer van de betrokkene. De echtgenote van de betrokkene en [belanghebbende 5] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroe-pen, niet verschenen. De verschenen personen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de betrokkene onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnota.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de betrokkenen het volgende vast.
Op 22 februari 2005 heeft betrokkene bij de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, een verzoekschrift ingediend, strekkende tot opheffing van het bewind dat bij beschikking van 22 januari 2003 van de kantonrechter te Rotterdam is ingesteld over goederen die hem (zullen) toebehoren, met benoeming van mr. Ligthelm tot bewindvoerder. De bewindvoerder heeft zich tegen het verzoek verzet.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De betrokkene verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, alsnog zijn verzoek, tot opheffing van het over zijn vermogen ingestelde bewind, toe te wijzen.
De bewindvoerder en de zus en de broer van betrokkene bestrijden zijn beroep.
2. De betrokkene stelt dat de oorzaken die destijds tot de onderbewindstelling aanleiding hebben gegeven, niet meer bestaan en op die grond dient het bewind ingevolge artikel 1:449 BW te worden opgeheven. De betrokkene voert daartoe het volgende aan. Het beschermings-bewind is in 2003 op eigen verzoek ingesteld, omdat hij destijds een aantal schulden had en hij zichzelf niet in staat achtte om zonder hulp uit deze financiële toestand te komen. De schulden waren het directe gevolg van de slechte gezondheid van zijn echtgenote en de hoge kosten die dat met zich bracht (waaronder de aanschaf van een rolstoel). De betrokkene moest een grote lening aangaan, waardoor alle andere kosten niet meer konden worden afgelost. De persoonlij-ke omstandigheden van de betrokkene en zijn echtgenote zijn inmiddels gewijzigd. De echtgenote van de betrokkene woont sinds december 2003 in een verpleeghuis, van schulden is geen sprake meer en evenmin van een dreiging dat deze zullen ontstaan. De betrokkene acht zichzelf weer in staat om het beheer over zijn vermogen te hebben. Volgens de betrokkene dient een beschermingsbewind met terughoudendheid te worden ingesteld en te worden opgeheven zodra mogelijk. Bovendien drukt de jaarlijkse vergoeding voor de bewindvoerder (€ 800,-) zwaar op zijn financiële positie. Het wegvallen van de vergoeding zal het eigen beheer alleen maar makkelijker maken. De betrokkene ontkent dat hij zich nog steeds gemakkelijk laat overhalen tot het doen van schenkingen of het afsluiten van abonnementen, terwijl zijn budget dit niet toestaat. Hij voert daartoe aan dat hij uit eigen beweging in 2005 schenkingen aan de kerk heeft gedaan van in totaal € 100,-. De betrokkene wil de kerk graag ondersteunen, hetgeen een persoonlijke keuze is. Gezien zijn beschikbare budget is voornoemde bijdrage niet proportioneel en kan bezwaarlijk als een grond voor instandhouding van het bewind worden aangemerkt. Per abuis heeft de betrokkene door een misverstand over een telefoonabonne-ment, een nieuw abonnement afgesloten. De betrokkene erkent dat het niet had moeten gebeuren maar het gaat om een éénmalig incident en van een zich gemakkelijk laten overhalen is ook hier geen sprake. De betrokkene kan zich niet vinden in de overweging van de kanton-rechter dat belangrijke betalingen, zoals voor huur, energie en ziekenfonds in het gedrang (zouden) komen als er geen bewindvoerder zou zijn en dat hij daardoor zelfs dakloos zou kunnen worden. De betrokkene stelt dat de kantonrechter een vergaande uitspraak doet zonder een toereikende onderbouwing en ook hier is de kantonrechter uitsluitend afgegaan op de mening van de bewindvoerder. De betrokkene is in staat om zijn eigen financiën te regelen en doet geen onverantwoorde uitgaven en zeker geen uitgaven waardoor hij dakloos zou kunnen worden.
3. De zuster van de betrokkene en de bewindvoerder stellen in hun verweerschrift dat van een eigen aanvraag tot onderbewindstelling geen sprake was, maar dat de betrokkene destijds op dringend advies van zijn zuster heeft ingestemd met een aanvraag. Volgens de verweerders is de geestelijke toestand van de betrokkene nog steeds zodanig dat hij niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen naar behoren te behartigen. Er zijn weliswaar geen schulden meer maar de stelling van de betrokkene dat er ook geen gevaar meer is voor het ontstaan van schulden wordt direct gelogenstraft door zijn erkenning dat hij een tweede telefoonabonnement heeft afgesloten, terwijl hij reeds een abonnement had. Zulks legt een groot beslag op zijn inkomsten. Bovendien stellen de verweerders dat uit brieven van de betrokkene is gebleken dat zijn leven wordt beheerst door een grote angst voor de duivel, waardoor de betrokkene het als zijn taak ziet om geld aan de kerk en aan goede doelen te geven. Ter terechtzitting hebben de verweerders gesteld dat de betrokkene tegen zichzelf in bescherming moet worden genomen, ook voor de toekomst. Zij vrezen dat, wanneer de stok achter de deur er niet meer is, de betrokkene meer uitgeeft dan verantwoord is. De broer van de betrokkene heeft ter terechtzitting medegedeeld dat hij de mening van de verweerders deelt.
4. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de grond voor onderbewindstelling niet langer aanwezig is, omdat de omstandigheden die destijds tot de onderbewindstelling hebben geleid niet meer aanwezig zijn. Het hof acht aannemelijk dat de schulden van destijds zijn ontstaan door hoge kosten als gevolg van gezondheidsproblemen van de echtgenote van de betrokkene. Vast staat dat de betrokkene in 2003 een schuld had van € 2.000,- en voorts, naar ter terechtzitting van het hof door de heer [M.] is medegedeeld, dat er thans een tegoed van € 5.000,- op de spaarrekening van de betrokkene staat, alsmede dat er ten behoeve van de betrokkene en zijn echtgenote een bedrag van in totaal € 5.000,- in deposito staat ter dekking van begrafeniskosten. Naar het oordeel van het hof moet de man in staat worden geacht om in vermogensrechtelijk opzicht voor zichzelf te kunnen zorgen. Het hof weegt mee dat de man er ter zitting blijk van heeft gegeven zich te realiseren dat zijn budget krap is en dat de beëindiging van het bewind hem juist – door het wegvallen van de vergoeding van de bewindvoering – iets meer financiële ruimte zal geven. In dit kader is het hof genoegzaam gebleken dat de man voldoende weet heeft van zijn inkomens- en uitgavenpatroon. Het hof weegt voorts mee dat de zuster van de betrokkene ter terechtzitting van het hof heeft medegedeeld dat de betrokkene in staat is om zelf zijn rekeningen te betalen. De enkele vrees dat de man meer zal uitgeven dan verantwoord is indien de betrokkene niet langer onder bewind is gesteld, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om de onderbewindstelling te handhaven. Dat de man wellicht uitgaven doet waarmee de verweerders zich niet kunnen verenigen is evenmin reden om de onderbewindstelling te handhaven. Het staat de betrokkene vrij om - binnen zijn bestedingspatroon - geld aan goede doelen dan wel de kerk te geven. Niet gesteld, noch gebleken is dat de schulden van de betrokkene in het verleden zijn onstaan door giften die zijn draagkracht te buiten gingen.
5. Uit het vorenstaande volgt dat de oorzaken die tot de onderbewindstelling aanleiding hebben gegeven thans niet meer bestaan, zodat de bestreden beschikking moet worden vernietigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
heft op het bewind over alle goederen die toebehoren aan Johannes Hendrikus Erwich.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Nievelt, Gerretsen-Visser en Reinking, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2006.
Vast is komen te staan dat op pagina 1 en 4 van de beschikking per abuis als uitspraakdatum 26 april 2006 staat vermeld in plaats van 5 april 2006. Het hof heeft deze beschikking op 12 april 2006 ambtshalve verbeterd, conform de geparafeerde doorhaling op de minuut.
Aldus gegeven door mrs. Van Nievelt, Gerretsen-Visser en Reinking, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2006.