ECLI:NL:GHSGR:2006:AY3594

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
859-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Reinking
  • P. Pannekoek-Dubois
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot kinderen in Canada

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 april 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie voor de kinderen van de vader, die in Canada verblijven. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank te Utrecht van 28 januari 2004 aangevochten, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld op € 175,- per maand per kind. De vader verzocht om de kinderalimentatie te verlagen, onderbouwd door zijn gewijzigde financiële situatie en het feit dat de kinderen in Canada wonen. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen, die bij de moeder in Canada verblijven, € 350,- per maand per kind bedraagt, en dat de vader in de periode van 1 september 2004 tot 1 januari 2005 geen draagkracht had om kinderalimentatie te betalen. Voor de periode van 1 januari 2005 tot 1 mei 2005 is de alimentatie vastgesteld op € 162,- per maand per kind, en vanaf 1 mei 2005 op € 108,- per maand per kind. Het hof heeft geoordeeld dat de vader onvoldoende heeft aangetoond dat de behoefte van de kinderen lager zou zijn vanwege hun verblijf in Canada. De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vader, en het hof heeft de eerdere vaststelling van de behoefte van de kinderen gehandhaafd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de moeder hoeft eventueel teveel ontvangen alimentatie niet terug te betalen aan de vader.

Uitspraak

Uitspraak : 12 april 2006
Rekestnummer : 859-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-6735
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
verzoeker,
wonende te Eemnes,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. W.K. van Duren,
tegen
verweerster,
wonende te Norwich, Ontario (Canada),
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 20 juli 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 21 juni 2005. De vader heeft op 20 september 2005 een aanvullend beroepschrift ingediend.
Bij faxbericht van 12 augustus 2005 heeft de procureur van de moeder aan het hof medegedeeld dat de moeder geen verweer wenst te voeren.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 5 oktober 2005 en 26 oktober 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 17 februari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.R. Laoût. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De vader en zijn raadsman hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank is geen grief gericht, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
BEOORDELING
1. In geschil is de kinderalimentatie ten aanzien vande tweeling, beiden geboren in 1991 en het jongste kind, geboren in 1992.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen – met wijziging van de beschikking van de rechtbank te Utrecht van 28 januari 2004 – en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
- de vader met ingang van 1 september 2004, dan wel een door het hof te bepalen datum, geen kinderalimentatie verschuldigd is tot 1 januari 2005, subsidiair te bepalen dat de betalingsverplichting van hem tot 1 januari 2005 met betrekking tot de kinderalimentatie wordt gesteld op datgene wat hij tot september 2005 feitelijk heeft betaald of is verhaald;
- de vader vanaf 1 januari 2005 € 87,50 per maand per kind bij de huidige huur en € 66,- per maand per kind bij een huur van € 539,87 dient te betalen;
- voor zover de vader over 2004 nog betalingen dient te verrichten op die betalingen in mindering te brengen de eventuele per 1 augustus 2004 tot 1 januari 2005 verschuldigde maandelijkse huurverhogingen;
- de beslissing uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
In zijn aanvullend beroepschrift heeft de vader zijn subsidiaire verzoek betreffende de periode tot 1 januari 2005 gewijzigd in die zin, dat hij thans subsidiair verzoekt zijn betalingsverplichting tot 1 januari 2005 te stellen op datgene wat hij tot september 2004 feitelijk heeft betaald of wat op hem is verhaald.
3. De moeder heeft het beroep van de vader niet weersproken.
Toepasselijke recht
4. Vast staat dat de minderjarigen bij de moeder in Canada verblijven. Met betrekking tot het op de bijdrage van de vader in het levensonderhoud van de minderjarigen toepasselijke recht is door partijen geen stelling genomen in deze procedure, noch in eerste aanleg, noch in dit hoger beroep. De vader doet zijn in inleidend verzoekschrift strekkende tot – kort gezegd – nihilstelling van zijn bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging een beroep op een wijziging in zijn financiële situatie. De moeder vat zulks – blijkens haar verweerschrift in eerste aanleg – op als een beroep op gewijzigde omstandigheden. De rechtbank onderzoekt in de bestreden beschikking of met betrekking tot het verzoek van de vader sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 BW. Naar het oordeel van het hof leidt het voorgaande tot de gevolgtrekking dat de rechtbank Nederlands recht heeft toegepast. Tegen deze beslissing van de rechtbank is geen grief gericht zodat ook het hof van de toepasselijkheid van Nederlands recht zal uitgaan.
Wijziging van omstandigheden
5. Nu de door de rechtbank vastgestelde wijziging van omstandigheden niet in geschil is, neemt het hof deze als vaststaand aan. De behoefte van de minderjarigen, de draagkracht van de vader en de ingangsdatum van de kinderalimentatie dient derhalve opnieuw te worden beoordeeld, waarbij het hof als volgt oordeelt.
Ingangsdatum
6. In zijn eerste grief heeft de vader – kort gezegd – aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte als ingangsdatum 30 november 2004 heeft bepaald. De vader heeft verzocht de kinderalimentatie te wijzigen met ingang van 1 september 2004. Blijkens de aan het hof overgelegde stukken heeft de vader in augustus 2004 per e-mail aan de moeder laten weten dat hij, vanwege zijn werkloosheid sinds oktober 2003, niet meer in staat is de door de rechtbank te Utrecht bij beschikking van 28 januari 2004 opgelegde kinderalimentatie te voldoen. Het hof is van oordeel dat de moeder vanaf 1 september 2004 rekening heeft kunnen houden met een eventuele wijziging van de kinderalimentatie. Gelet hierop en mede gelet op de overige omstandigheden, waaronder het feit dat de vader langdurig werkloos is geweest en desondanks de kinderalimentatie (boven zijn draagkracht) betaalde, zal het hof de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 september 2004 opnieuw vaststellen. Dat de moeder eerst bij e-mail van 15 september 2004 de door de vader gestuurde e-mail heeft beantwoord, doet aan het vorenstaande niet af.
Behoefte van de minderjarigen
7. De vader heeft de hoogte van de behoefte van de minderjarigen betwist. Hij heeft gesteld dat bij de bepaling van de door hem te betalen kinderbijdrage bij de beslissing voorlopige voorzieningen van 28 augustus 2003 geen toetsing heeft plaatsgevonden met betrekking tot de behoefte en het inkomen van de moeder. Een totale behoefte van € 350,- per maand per kind acht de vader te hoog.
8. Voor de bepaling van de behoefte van de minderjarigen is in beginsel het netto gezinsinkomen ten tijde van de echtscheiding bepalend. Bij voornoemde beschikking voorlopige voorzieningen is de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie bepaald op € 175,- per maand per kind. Uit die beschikking blijkt dat het inkomen van de ouders vrijwel even hoog was. De rechtbank is bij het geven van deze beschikking er derhalve kennelijk van uit gegaan dat de totale behoefte van de kinderen € 350,- per kind per maand bedroeg. Bij echtscheidingsbeschikking van 28 januari 2004 heeft de rechtbank de kinderalimentatie eveneens bepaald op € 175,- per maand per kind, over welk bedrag op dat moment tussen partijen overeenstemming bestond. Geen van de partijen heeft indertijd tegen deze beschikking appèl aangetekend, zodat de behoefte van de kinderen daarmee vaststaat.
De vader heeft – naar het oordeel van het hof – zijn stelling dat de behoefte van de minderjarigen destijds op onjuiste wijze is vastgesteld niet, althans onvoldoende, onderbouwd.
Evenmin heeft hij onderbouwd waarom de behoefte van de kinderen op een andere manier zou moeten worden vastgesteld nu de kinderen in Canada verblijven. Dat de kosten van levensonderhoud in Canada zodanig lager zijn dat daarom tot een lagere behoefte zou moeten worden geconcludeerd, heeft de vader niet aangetoond.
De stelling van de vader dat de moeder kinderbijslag ontvangt kan – naar het oordeel van het hof – evenmin leiden tot een wijziging van de behoefte van de minderjarigen. Immers, de kinderbijslag ontving de moeder ook al ten tijde van de echtscheidingsprocedure.
Gelet op het vorenstaande ziet het hof geen aanleiding af te wijken van de eerder vastgestelde behoefte van € 350,- per maand per kind. Nu de moeder geen verweer heeft gevoerd tegen de door de rechtbank bij de bestreden beschikking gehanteerde verdeling omtrent het eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen, zal het hof hierbij aansluiting zoeken.
9. Ter terechtzitting is door de vader gesteld dat de moeder in mei 2005 opnieuw is gehuwd. Nu de moeder dit niet heeft weersproken, zal het hof hiervan uitgaan. De stiefvader dient derhalve bij te dragen in de kosten van levensonderhoud jegens de minderjarigen, op grond van artikel 1:392 lid 1 onder c juncto artikel 1:395 BW. De vader heeft gesteld dat de stiefvader voldoende financiële middelen heeft om een bijdrage te leveren in het levensonderhoud van de minderjarigen. De moeder heeft deze stelling niet bestreden. Nu er geen financiële gegevens van de stiefvader in het geding zijn gebracht, acht het hof het redelijk de bijdrage van de stiefvader te stellen op een derde van de totale behoefte van de minderjarigen, derhalve € 117,- per maand per kind. Het hof zal bij de bepaling van het eigen aandeel van de vader met ingang van 1 mei 2005 rekening houden met de door de stiefvader te betalen bijdrage.
10. Gelet op het vorenstaande stelt het hof het eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen voor de vader in de periode met ingang van 1 september 2004 tot 1 mei 2005 op € 162,- per maand per kind en met ingang van 1 mei 2005 op € 108,- per maand per kind. Thans dient te worden beoordeeld in hoeverre de vader deze bijdrage kan voldoen.
Draagkracht van de vader
11. De vader heeft gesteld dat hij in de periode van 1 september 2004 tot 1 januari 2005 niet draagkrachtig is voor betaling van kinderalimentatie. Tegen het oordeel van de rechtbank, dat de vader van 30 november 2004 tot 30 december 2004 niet in staat was een kinderalimentatie te betalen, heeft de moeder niet geappelleerd, zodat dit tussen partijen vaststaat.
Voor wat betreft de periode 1 september 2004 tot 30 november 2004 gelden dezelfde financiële omstandigheden aan de zijde van de vader, als voor de periode 30 november 2004 tot 31 december 2004. Op dezelfde gronden als door de rechtbank genoemd voor de periode 30 november 2004 tot 31 december 2004 is het hof van oordeel dat de vader ook in de periode 1 september 2004 tot 30 november 2004 niet in staat was een kinderalimentatie te betalen.
Gelet hierop behoeft het subsidiaire verzoek van de vader, zoals geformuleerd in zijn petitum, geen bespreking meer.
Thans dient nog te worden beoordeeld of de vader draagkracht heeft voor het betalen van kinderalimentatie in de periode 1 januari 2005 tot 1 mei 2005 en voor de periode vanaf 1 mei 2005.
12. Bij de bepaling van de draagkracht van de vader voor de periode vanaf 1 januari 2005 gaat het hof – gebaseerd op de door de vader overgelegde salarisspecificaties en zijn draagkrachtberekening – uit van een inkomen van € 2.392,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld, aangevuld met een dertiende maand van € 1.000,- bruto en een eindejaarsuitkering dan wel gratificatie van € 207,- bruto.
13. Nu de door de rechtbank vastgestelde premie ziektekosten en verwervingskosten niet in geschil zijn, neemt het hof deze als vaststaand aan.
14. Ter terechtzitting heeft de vader gesteld dat de huurcommissie inmiddels heeft beslist op het door de vader aangetekende bezwaar tegen de door de verhuurder voorgestelde wijziging van de huurprijs met ingang van 1 augustus 2004. De vader heeft gesteld dat de huurcommissie de huur heeft vastgesteld op € 422,- per maand. Het hof zal bij het bepalen van de draagkracht van de vader hiermee rekening houden.
15. Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat bij de bepaling van de draagkracht van de vader geen rekening gehouden dient te worden met de kosten voor contactlenzen. De vader heeft, ondanks zijn toezegging daartoe in zijn beroepschrift, geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er een noodzaak bestaat voor het dragen van contactlenzen noch de kosten daarvan aangetoond. Derhalve houdt het hof – nog afgezien van de vraag of deze kosten kunnen prevaleren boven de onderhoudsverplichting van de vader ten opzichte van de minderjarigen – geen rekening met kosten ter zake contactlenzen. De stelling van de vader dat ten tijde van de echtscheiding tussen partijen geen discussie bestond over de relevantie van de contactlenzen, doet aan het vorenstaande niet af.
16. Uit het vorenstaande volgt dat de vader in de periode van 1 september 2004 tot 1 januari 2005 geen draagkracht heeft om enige kinderalimentatie te voldoen. Vanaf 1 januari 2005 laat de draagkracht van de vader een bijdrage van € 162,- per maand per kind toe. Echter, gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 9 en 10 is overwogen kan het hof voor de periode vanaf 1 mei 2005 geen hogere alimentatie opleggen dan € 108,- per maand.
17. Uit het vorenstaande volgt dat de kinderalimentatie wordt bepaald:
- op nihil in de periode van 1 september 2004 tot 1 januari 2005;
- op € 162,- per maand per kind in de periode van 1 januari 2005 tot 1 mei 2005;
- op € 108,- per maand per kind met ingang van 1 mei 2005.
18. Voor zover de moeder meer alimentatie heeft ontvangen dan haar op grond van deze beschikking toekomt, zal het hof, gelet op het consumptief karakter ervan, bepalen dat zij het eventueel teveel ontvangene niet aan hem behoeft terug te betalen.
19. De vader heeft nog verzocht om de per 1 augustus 2004 tot 1 januari 2005 verschuldigde maandelijkse huurverhogingen in mindering te brengen op de nog over 2004 te verrichten betalingen ter zake de kinderalimentatie. Gelet op het feit dat het hof de kinderalimentatie per 1 september 2004 op nihil zal stellen en de huurverhoging van zeer beperkte omvang is, zal het hof dit verzoek van de vader afwijzen.
20. Hetgeen de vader voorts nog naar voren heeft gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
21. Mitsdien moet als volgt worden beslist.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt – met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 28 januari 2004 van de rechtbank te Utrecht – de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie:
- in de periode 1 september 2004 tot 1 januari 2005 op nihil;
- in de periode 1 januari 2005 tot 1 mei 2005 op € 162,- per maand per kind;
- met ingang van 1 mei 2005 op € 108,- per maand per kind;
wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de moeder de eventueel teveel door de vader aan haar betaalde alimentatie niet aan hem behoeft terug te betalen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Reinking en Pannekoek-Dubois, bijgestaan door mr. Berkelaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2006.