Rolnummer: 22-005979-05
Parketnummer(s): 09-110776-04
Datum uitspraak: 16 juni 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 30 september 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 2 juni 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op: Valsheid in geschrift.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte gesteld dat de verdachte wegens afwezigheid van alle schuld dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof begrijpt de dienaangaande slechts mondeling verwoorde stellingen van de raadsman aldus dat deze hiertoe aanvoert dat het naar stellen van de verdediging onduidelijk is of de verdachte op het moment dat zij het in de tenlastelegging bedoelde aanvraagformulier kredietovereenkomst ondertekende met de naam van degene voor wie de met het aldus te verkrijgen krediet aan te schaffen goederen bestemd waren besefte dat zij op die manier valsheid in geschrift pleegde.
Naar het oordeel van het hof komt de verdachte geen beroep toe op afwezigheid van alle schuld, nu hetgeen de verdediging ten grondslag heeft gelegd aan dit beroep een dergelijk beroep niet rechtvaardigt. Immers, gesteld noch gebleken is dat de verdachte alvorens die handtekening te plaatsen op enigerlei wijze heeft geïnformeerd naar de gevolgen daarvan. Reeds op die grond kan niet gezegd worden dat de verdachte heeft gehandeld in een vorm van niet-verwijtbare onwetendheid.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een aanvraag voor het aangaan van een kredietovereenkomst valselijk opgemaakt, door deze op andermans naam in te vullen en dier handtekening eronder te zetten. Hiermee heeft de verdachte het vertrouwen geschonden dat in dergelijke geschriften dient te kunnen worden gesteld. Bovendien wordt met dergelijk handelen de mogelijkheid tot verhaal voor de geldverstrekker bemoeilijkt, hetgeen in dit geval ook is gebleken. Hieraan kan niet afdoen dat de verdachte het feit mogelijk niet uit eigen geldelijk gewin heeft gepleegd.
Het hof acht de straffen die in eerste aanleg zijn opgelegd en in hoger beroep zijn gevorderd een passende en geboden reactie.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a(oud), 14b(oud), 14c, 22c(oud), 22d, 63 en 225(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 60 (zestig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. S.C.H. Koning, mr. S.K. Welbedacht en mr. J.A. van Kempen, in bijzijn van de griffier mr. B.A.A. Postma.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 juni 2006.