Rolnummer: 22-007691-04
Parketnummer(s): 11-010385-03 en 10-103163-00 (tul)
Datum uitspraak: 16 juni 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Dordrecht van 13 februari 2004 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 13 september 2005 en 2 juni 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam d.d. 15 oktober 2001 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw het verweer gevoerd dat de verdachte ten aanzien van het telastegelegde heeft gehandeld in noodweer-exces. De verdachte zou zo bang zijn geweest dat hij bij duw- en trekwerk op de vluchtstrook van de snelweg door het latere slachtoffer op de rijbaan voor een auto zou worden geduwd, dat hij zich tegen die aanval heeft verdedigd en vervolgens uit een hevige gemoedsbeweging op het slachtoffer is gedoken, waarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden. De verdachte heeft zelf - voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep - meegedeeld dat hij de dood bij die gelegenheid drie keer in de ogen had gezien, omdat er auto's hard voorbij reden, terwijl hij tot driemaal toe door de ander in de richting van de snelweg werd geduwd. Om die reden, zo heeft het hof de verdachte begrepen, is de verdachte in een reactie hierop tot het plegen van het tenlastegelegde gekomen.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het dossier is komen vast te staan dat het door de verdachte bestuurde bestelbusje door het latere slachtoffer - na hinderlijk rijgedrag en ergernis over en weer - is aangereden, waarna beide bestuurders hun auto op de vluchtstrook hebben geparkeerd. Vervolgens zijn er over en weer klappen uitgedeeld, waarop duw- en trekwerk is gevolgd, met name in de richting van de vangrail. Mede gezien het feit dat er op dat moment fileverkeer was en er - blijkens de verklaring van de getuige [naam] ter terechtzitting in hoger beroep - daarom niet hard kon worden doorgereden, en voorts in aanmerking genomen de breedte van de vluchtstrook en de inconsistentie in de verklaringen van de verdachte, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte bij het duw- en trekwerk zo ver naar de rijbaan werd geduwd, dat hij een gerechtvaardigde reden had om voor zijn leven te vrezen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is voorts komen vast te staan dat [benadeelde partij] na de woordenwisseling de eerste klap heeft uitgedeeld. De verdachte heeft zich tegen die ogenblikkelijke aanranding mogen verdedigen. De klap die de verdachte daarop in het gezicht van die Koch heeft gegeven - het eerste gedachtenstreepje in de bewezenverklaring - acht het hof derhalve niet strafbaar. Vervolgens heeft de verdachte echter de grenzen van de noodzakelijke verdediging tegen die klap overschreden, waarbij het hof niet aannemelijk acht dat dit voortkwam uit een hevige gemoedsbeweging die enkel door de aanranding - die klap - is veroorzaakt. De verdachte was blijkens zijn verklaringen reeds woedend over het rijgedrag van de ander, de ondervonden aanrijding en diens houding met betrekking tot de afwikkeling van de aanrijding. Het hof zal de verdachte ter zake van de eerste klap ontslaan van alle rechtsvervolging en verwerpt dit verweer voor het overige.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte voor de overige bewezen handelingen uitsluit, zodat de verdachte daarvoor strafbaar is.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van de verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de arrondissements-rechtbank te Rotterdam d.d. 15 oktober 2001 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft bij een verkeersruzie degene die zijn auto had aangereden in elkaar geslagen. Na een eerste klap in het gezicht te hebben ontvangen, waartegen de verdachte zich uit noodweer verdedigde met een klap terug, heeft de verdachte het slachtoffer onderuit getrapt. De verdachte zag dat het slachtoffer bleef liggen en heeft hem toen met ongeschoeide voet in het gezicht getrapt. Hoewel het bloed van het slachtoffer op zijn sok spatte, is de verdachte door blijven trappen en stompen tegen gelaat en lichaam van het liggende slachtoffer. Er moesten omstanders aan te pas komen om de verdachte te doen stoppen.
De verdachte heeft hiermee aan de ander lichamelijk letsel toegebracht, waaronder een hersenschudding en een breuk van het kraakbeen in de oorschelp, aan de behandeling waarvan een plastisch chirurg te pas heeft moeten komen. Dergelijk gedrag veroorzaakt bovendien veelal gevoelens van angst, onrust en onveiligheid, zowel bij slachtoffers als omstanders en verkeersdeelnemers.
Ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de verdachte inmiddels - na een lange periode van arbeidsongeschiktheid - als koerier werkzaam is en dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 mei 2006, sinds het plegen van dit feit in 2003 niet meer voor geweldsdelicten met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat, mede vanuit het oogpunt van speciale preventie, een werkstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 3.180,79, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich gevoegd tot een bedrag van EUR 1.680,79, nu de kosten van rechtsbijstand ad EUR 1.500,= reeds door zijn verzekering zijn vergoed.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, groot EUR 1.000,=, bij wijze van voorschot, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt met betrekking tot de - door de verdediging betwiste - vordering van de benadeelde partij het volgende.
Met betrekking tot de vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade is het hof van oordeel dat deze niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is immers niet uit te sluiten dat deze schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, hetgeen zou kunnen leiden tot een vermindering van de schadevergoedingsverplichting van de verdachte. Voor de vaststelling en beoordeling hiervan is nader onderzoek buiten dit strafproces vereist.
Ook de vordering tot vergoeding van de geleden materiële schade - te weten de foto's ten behoeve van het schaderapport, de reparatie aan de auto en de reiskosten - is naar 's hofs oordeel niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces, aangezien - nog daargelaten de vraag of deze kosten een rechtstreeks gevolg zijn van de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling - van deze kosten niet is komen vast te staan in hoeverre de benadeelde partij aan de oorzaak van deze kosten - de aanrijding - zelf heeft bijgedragen.
De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op zijn verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de arrondissements-rechtbank te Rotterdam van 15 oktober 2001 onder parketnummer 10-103163-00 is de verdachte veroordeeld tot onder meer vier weken gevangenisstraf, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Immers, de verdachte heeft het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan enkele maanden vóórdat de hiervoor bedoelde proeftijd was verstreken. Het geven van een last tot tenuitvoerlegging is derhalve gerechtvaardigd. Echter, in plaats van vorenbedoelde last tot tenuitvoerlegging te geven zal het hof een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 56 uren gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a(oud), 14b(oud), 14c, 14g(oud), 22c(oud), 22d, 45(oud), 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart dat het bewezenverklaarde "in het gezicht heeft gestompt of geslagen", achter het eerste gedachtenstreepje van de bewezenverklaring geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het overig bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 60 (zestig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst toe de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, in dier voege dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 15 oktober 2001 onder parketnummer 10-103163-00, te weten vier weken gevangenisstraf, tenuitvoerlegging wordt gelast van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 56 (zesenvijftig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 28 (achtentwintig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.H. Koning, S.K. Welbedacht en J.A. van Kempen, in bijzijn van de griffier mr. B.A.A. Postma.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 juni 2006.