ECLI:NL:GHSGR:2006:AX9931

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200729704
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor betrokkenheid bij criminele organisatie en mensensmokkel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 maart 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Middelburg. De verdachte, Ludwig Godfried K[.], was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden voor zijn betrokkenheid bij een criminele organisatie en mensensmokkel. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het heeft gekeken naar de tenlastelegging en de bewijsvoering. Het hof oordeelde dat de verdachte weliswaar contacten had met leden van de criminele organisatie, maar dat deze contacten onvoldoende waren om te spreken van deelneming aan de organisatie. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 1 en 2, maar het hof achtte het wel bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het helpen van een ander bij een wederrechtelijk verblijf in Nederland, zoals omschreven in artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat voor strafbaarheid op grond van artikel 197a niet vereist is dat de verdachte ook heeft geholpen bij het verschaffen van toegang tot Nederland. Het hof concludeerde dat de verdachte het verblijf van vreemdelingen in Nederland heeft bevorderd, ongeacht de duur en de bedoeling van dat verblijf. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in zijn beslissing meegewogen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-007297-04
Parketnummer(s): 12-000282-02
Datum uitspraak: 17 maart 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Middelburg van 17 november 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
Ludwig Godfried K[.]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 3 maart 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verzoek zijdens de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte naar aanleiding van de door W. B[.] op 17 juli 2005 tegenover de politie afgelegde verklaring (die de verdediging een dag voor de terechtzitting van de advocaat-generaal heeft ontvangen) het hof verzocht om A. K[.], W. B[.] en P.A. L[.] als getuigen te horen, teneinde duidelijkheid te verkrijgen omtrent ieders aandeel in de criminele organisatie. De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting met betrekking tot dit verzoek gerefereerd aan 's hofs oordeel.
Gelet op na te nemen beslissing met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde (deelname aan de criminele organisatie) acht het hof het horen van deze getuigen niet noodzakelijk en wijst het verzoek om die reden af.
Nietigheid van de dagvaarding
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het verweer gevoerd dat de inleidende dagvaarding met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde nietig dient te worden verklaard, aangezien de tenlastegelegde feitelijke handelingen niet als gedragingen in de zin van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht zijn aan te merken.
Het hof verwerpt dit verweer. Naar 's hofs oordeel is voldoende duidelijk omschreven waarvan de verdachte met betrekking tot dit feit beschuldigd wordt en biedt de tenlastelegging voldoende aanknopingspunten om de verdediging van de verdachte voor te bereiden en ter zake verweren te voeren zoals ook tijdens de behandeling ter terechtzitting is gebleken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde overweegt het hof het volgende.
Het dossier bevat aanwijzingen voor een vorm van betrokkenheid van de verdachte bij de activiteiten van de criminele organisatie, althans zijn er intensief onderhouden contacten van de verdachte met leden van de in de tenlastelegging onder feit 1 bedoelde criminele organisatie. Naar het oordeel van het hof zijn de vastgestelde contacten en relaties onvoldoende om van deelneming aan de criminele organisatie te kunnen spreken. Voor zover de criminele organisatie zich met mensensmokkel heeft ingelaten komt de verdachte nadrukkelijk in beeld in de aanloop tot de overbrenging van personen met de [boot] naar het Verenigd Koninkrijk met voorafgaand verblijf in Nederland, zij het, naar het oordeel van het hof, niet als deelnemer aan de criminele organisatie maar als medepleger van een concreet feit (feit 3, 197a (oud) Sr). Dat de verdachte zich intensief heeft beziggehouden met henneptelen en de verkoop van hennep en/of hasj is op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet onaannemelijk, maar voldoende wettig en overtuigend bewijs voor deelneming van de verdachte aan de voorbereiding of uitvoering van naar het buitenland in het kader van de criminele organisatie vervoerde hennep en/of hasj heeft het hof met betrekking tot de tenlastegelegde periode niet vastgesteld.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en onder 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte van die feiten behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Namens de verdachte heeft de raadsman in hoger beroep aangevoerd dat de aan de verdachte verweten feitelijke handelingen, indien deze handelingen bewezen geacht worden, niet kunnen leiden tot de conclusie dat er sprake is van strafbaar handelen in de zin van art 197a Wetboek van Stafrecht.
Het hof verwerpt dit verweer.
Voorop gesteld moet worden dat op grond van de wettekst en de wetsgeschiedenis artikel 197a Wetboek van Strafrecht ook degenen kunnen worden gestraft die een ander enkel behulpzaam zijn bij het wederrechtelijk verblijf in Nederland. Voor strafbaarheid is niet vereist dat desbetreffende personen tevens behulpzaam zijn geweest bij het verschaffen van toegang tot Nederland. Het bestanddeel "behulpzaam zijn bij" dient te worden uitgelegd als in artikel 48 Wetboek van Strafrecht: het gaat er dus om of de betrokkene het (verdere) verblijf in Nederland van de vreemdeling in enigerlei bevordert of gemakkelijk maakt.
De ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feitelijkheden, door hemzelf en/of door zijn mededaders verricht, in onderlinge samenhang bezien, hebben daadwerkelijk het verblijf van de vreemdelingen in Nederland bevorderd en gemakkelijk gemaakt. Daarbij is niet relevant de duur en de bedoeling van dat verblijf. Ook een kortdurend verblijf in de haven van IJmuiden leidt reeds tot vervulling van het bestanddeel "verblijf" als opgenomen in artikel 197a Wetboek van Strafrecht.
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verblijven in Nederland, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De verdachte is met anderen betrokken geweest bij mensensmokkel, en heeft aldus het vreemdelingenbeleid van de Nederlandse overheid ondermijnd. Het hof is van oordeel dat een gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 63 en 197a (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door
mrs. J. Silvis, A.L.J. van Strien en M.L.A. Filippini,
in bijzijn van de griffier mr. B.A.A. Postma.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 maart 2006.