ECLI:NL:GHSGR:2006:AX8911

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/160 KG
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot intrekking bezwaarprocedure tegen bouwvergunning

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 mei 2006 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding dat was aangespannen door Kennemerland Beheer B.V. tegen [appellant]. Kennemerland had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun vordering tot intrekking van de bezwaarprocedure tegen een bouwvergunning. De rechtbank had eerder de vordering van Kennemerland afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat het verzet en bezwaar kans van slagen hadden. Kennemerland stelde dat [appellant] misbruik maakte van procesrecht door bezwaar te maken tegen de bouwvergunningen zonder inhoudelijke bezwaren in te brengen. Het hof oordeelde dat [appellant] wel degelijk het recht had om bezwaar te maken en dat er geen bewijs was dat hij de procedure voerde met de intentie om de bouw te vertragen of schade toe te brengen aan Kennemerland. Het hof verwierp de grieven van Kennemerland en oordeelde dat de vordering tot intrekking van de procedure niet kon worden toegewezen. Tevens werd Kennemerland veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep, waarbij het hof de eerdere proceskostencompensatie door de rechtbank vernietigde. Het hof benadrukte dat [appellant] niet onrechtmatig handelde en dat zijn standpunt niet zodanig onverdedigbaar was dat hem de toegang tot de rechter ontzegd moest worden. De uitspraak bevestigde de rechtsbescherming van [appellant] en de noodzaak voor Kennemerland om de bouwvergunningen onherroepelijk te maken voordat met de bouw kon worden begonnen.

Uitspraak

Uitspraak: 18 mei 2006
Rolnummer: 06/160 KG
Zaak-/rolnr. rechtbank: 250014/KG ZA 05-1042
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
KENNEMERLAND BEHEER B.V.,
kantoor houdend te Santpoort-Zuid, gemeente Velsen,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: Kennemerland,
procureur: mr. H.C. Grootveld,
tegen
1. [APPELLANT SUB 1],
2. [APPELLANTE SUB 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [appellant] (enkelvoud en in mannelijke vorm),
procureur: mr. C.A. Lucardie.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 4 januari 2006 is Kennemerland in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Rotterdam van 22 december 2005, gewezen tussen partijen. Zij heeft drie grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] heeft bij memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel de grieven van Kennemerland bestreden en zelf één grief aangevoerd. Op 20 april 2006 hebben partijen hun zaak voor het hof doen bepleiten, Kennemerland door mr. H.J. van der Hauw, advocaat te Velsen, [appellant] door mr. H.A. Steendam, advocaat te Dordrecht, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft Kennemerland producties in het geding gebracht en haar eis aangevuld. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
1. Het gaat in dit kort geding om het volgende.
1.1 Kennemerland ontwikkelt in de wijk Portland, gemeente Albrandswaard, een groot aantal woningen. Voor het betreffende gebied geldt onder andere het bestemmingsplan “Portland I Herziening Bakkersparkweg e.o.”, tegen welk bestemmingsplan [appellant] bezwaren heeft gemaakt en waarover hij beroep heeft ingediend. Nadat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zich hierover op 14 april 2004 en op 25 mei 2005 had uitgesproken, is dit bestemmingsplan onherroepelijk geworden.
1.2 Op basis van (onder meer) voornoemd bestemmingsplan is op 30 november 2004 aan Kennemerland een bouwvergunning verleend voor de bouw van 36+10 woningen en op 4 mei 2005 een bouwvergunning voor de bouw van 22 woningen.
1.3 [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning voor de bouw van 36+10 woningen. Dit bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang. [appellant] is in beroep gekomen bij de rechtbank te Rotterdam (sector bestuursrecht) die dat beroep als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Het verzet daartegen is op 2 januari 2006 (hangende deze procedure in hoger beroep) ongegrond verklaard.
1.4 [appellant] heeft eveneens bezwaar gemaakt tegen de vergunning voor de bouw van 22 woningen. Dit bezwaar is op 9 maart 2006 (hangende deze procedure in hoger beroep) ongegrond verklaard. [appellant] heeft tegen deze beslissing beroep bij de rechtbank te Rotterdam (sector bestuursrecht) ingesteld.
1.5 Kennemerland heeft [appellant] in dit geding gedagvaard en gevorderd dat de rechtbank hem gebiedt om het verzet bij de rechtbank (zie 1.3) en het bezwaar bij de gemeente (zie 1.4), althans het daarop volgende beroep, in te trekken op straffe van dwangsommen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij niet met de bouw kan beginnen zolang de bouwvergunningen niet onherroepelijk zijn, dat enkel het verzet en bezwaar (of beroep) van [appellant] aan de onherroepelijkheid in de weg staan en dat [appellant] geen enkel belang bij het verzet en bezwaar heeft, omdat hij geen inhoudelijke bezwaren heeft ingebracht welke binnen het toetsingskader van de vergunningverlening vallen (zoals vastgelegd in artikel 44 Woningwet en/of artikel 19 lid 2 Wet op de Ruimtelijke Ordening). Kennemerland heeft aangevoerd dat [appellant] onrechtmatig handelt en misbruik maakt van (proces)recht, door het recht te gebruiken om bezwaar tegen de bouwvergunningen in te dienen, respectievelijk beroep en verzet in te stellen, terwijl hij geen bezwaren tegen de bouw van de woningen heeft, doch andere bezwaren, en terwijl hij weet dat hij Kennemerland en de (toekomstige) kopers daarmee grote schade berokkent.
1.6 De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Zij heeft daartoe overwogen dat het voorshands niet aannemelijk is dat het verzet en het bezwaar kans van slagen hebben, doch dat [appellant] geen schorsing van de bouwvergunning heeft verzocht, zodat Kennemerland voort kan gaan met de bouw. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd omdat Kennemerland gelijk heeft waar zij stelt dat zij zich steeds geconfronteerd ziet met een partij die kansloos gebleken procedures voert.
in het principaal hoger beroep voorts:
2.1 Kennemerland heeft tegen het vonnis spoedappel ingesteld. Haar eerste grief richt zich tegen het oordeel dat [appellant] niet onrechtmatig handelt en er geen sprake is van misbruik van recht omdat [appellant] geen schorsingsverzoek heeft ingediend en de bouwvergunning dus van kracht blijft. Haar tweede grief richt zich tegen de miskenning dat in verband met GIW-garantie een onherroepelijke bouwvergunning nodig is. Kennemerland benadrukt dat zij verplicht is om onder GIW-garantie te bouwen en dat koopovereenkomsten onder GIW-garantie pas in werking treden zodra de bouwvergunning onherroepelijk is geworden. Dit brengt feitelijk mee, aldus Kennemerland, dat zij de woningen niet kan bouwen zolang er procedures tegen de bouwvergunningen lopen. De derde grief van Kennemerland richt zich in het algemeen tegen de afwijzing van de vorderingen.
2.2 Het hof stelt thans vast dat de verzetprocedure aangaande de vergunning van 30 november 2004 (inzake 36+10 woningen) inmiddels is beëindigd door de ongegrondverklaring op 2 januari 2006. Er is daarom geen verzet meer aanhangig waarvan de gevorderde intrekking kan worden bevolen.
2.3 Met betrekking tot de procedure aangaande de bouwvergunning van 4 mei 2005 (inzake 22 woningen) overweegt het hof het volgende. Omdat [appellant] een belanghebbende in de zin van de wet is, komt hem het wettelijk recht toe om bezwaar tegen de verlening van de bouwvergunning en daarna zonodig beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Dit recht kan [appellant] alleen worden ontzegd indien hij daarvan misbruik maakt.
2.4 Het hof heeft noch uit de stukken, noch uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, de indruk gekregen dat [appellant] de procedure voert met het oogmerk om de bebouwing te vertragen of om schade aan Kennemerland of de (toekomstige) kopers toe te brengen. [appellant] heeft aangevoerd dat het bouwplan wel lijkt overeen te komen met de bij het vigerende bestemmingsplan behorende plankaart, maar dat deze kaart en ook het bouwplan in strijd zijn met de bij datzelfde bestemmingsplan behorende planvoorschriften. Op de plankaart is de bouwbestemming, gelet op de planvoorschriften, te dicht op het water getekend. [appellant] heeft aangevoerd, dat hij zich vanaf het begin voor behoud van een groenstrook heeft ingezet, dat het bestemmingsplan (uiteindelijk) in een groenstrook zou voorzien en dat het hem geen recht doet als deze groenstrook alsnog weg blijft omdat de plankaart niet juist is. De bouwplannen waarvoor vergunning is gegeven komen volgens [appellant] niet overeen met de bestemmingsplanvoorschriften en de bedoeling van het plan.
2.5 Het standpunt van [appellant] is ook niet zodanig onverdedigbaar dat hem daarom vanwege de belangen van de vergunninghouder en de kopers de toegang tot de rechter moet worden ontzegd. Daarbij weegt het hof mee dat de Nederlandse wet reeds lange tijd, zonder dat dit tot een ingreep van de wetgever heeft geleid, zo is ingericht dat het lang kan duren voordat een bouwvergunning onherroepelijk is en dat dit aan Kennemerland bekend moet zijn geweest toen zij haar bouwproject begon.
2.6 Het voorgaande brengt mee dat de vordering tot veroordeling tot intrekking van de procedure niet kan worden toegewezen. De grieven falen. Kennemerland moet als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep.
in het incidenteel hoger beroep voorts:
3.1 De grief van [appellant] richt zich tegen compensatie door de rechtbank van de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.2 Deze grief is gegrond. Partijen zijn geen aan- of bloedverwanten van elkaar. De vordering is in haar geheel afgewezen, zodat [appellant] niet als op enkele punten in het ongelijk gesteld kan worden aangemerkt (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 12 augustus 2005, NJ 2006, 98). Evenmin heeft [appellant] nodeloos kosten veroorzaakt. Er is daarom geen grond de proceskosten te compenseren.
3.3 Het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd voorzover het de proceskostenveroordeling betreft en Kennemerland wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg en van het incidenteel hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
in het principaal hoger beroep:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Kennemerland in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op deze uitspraak in het principaal hoger beroep begroot op € 296,- aan verschotten en € 2.682,- aan salaris voor de procureur;
in het incidenteel hoger beroep:
- vernietigt het bestreden vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Kennemerland in de kosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op 22 december 2005 begroot op € 244,- aan verschotten en € 1.356,- aan salaris voor de procureur;
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
- veroordeelt Kennemerland in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op deze uitspraak in het incidenteel hoger beroep begroot op nihil aan verschotten en € 447,- aan salaris voor de procureur;
in het principaal en in het incidenteel hoger beroep voorts:
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, A.H. de Wild en G. Dulek-Schermers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 mei 2006 in aanwezigheid van de griffier.