ECLI:NL:GHSGR:2006:AX8846

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200736605
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep; termijnoverschrijding en verdisculperende omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 mei 2006 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep. De verdachte, Andrius P[.], had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 30 augustus 2005. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep pas op 10 november 2005 was ingesteld, wat niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van artikel 408, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering viel. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte niet ontvankelijk verklaard diende te worden in zijn hoger beroep, omdat de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar was.

De verdediging voerde aan dat de overschrijding van de termijn niet aan de verdachte kon worden toegerekend, en verzocht om het horen van getuigen die mogelijk relevant bewijs konden leveren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden die door de raadsvrouw zijn aangevoerd niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verklaring dat hij binnen een week na 18 september 2005 een schriftelijke verklaring had willen indienen, niet in zijn hoger beroep kon worden ontvangen. De griffier had de verklaring van de verdachte niet in ontvangst genomen, maar het hof vond dat de verdachte niet voldoende had aangetoond dat deze weigering het tijdsverloop tot aan de indiening van het hoger beroep kon rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, omdat de door de raadsvrouw genoemde getuigen niet konden bijdragen aan een disculpatie van de termijnoverschrijding. Het verzoek om deze getuigen te horen werd afgewezen, en de uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier op de openbare terechtzitting van 24 mei 2006.

Uitspraak

Rolnummer: 22-007366-05
Parketnummer(s): 09-753415-03 en 09-530595-05
Datum uitspraak: 24 mei 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 30 augustus 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
Andrius P[.], thans verblijvende in PI Rijnmond - HvB De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 12 mei 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep tegen het op 30 augustus 2005 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te ‘s-Gravenhage op tegenspraak gewezen vonnis, nu het hoger beroep eerst op 10 november 2005 en mitsdien niet binnen de in artikel 408, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven termijn is ingesteld.
De raadsvrouw van de verdachte heeft – op gronden als nader weergegeven in haar ter terechtzitting van het hof van 12 mei 2006 overgelegde pleitnota – aangevoerd dat de overschrijding van vorenbedoelde termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen, in welk kader zij heeft verzocht een viertal – reeds bij brief d.d. 1 mei 2006 aan de advocaat-generaal opgegeven - getuigen te horen.
Naar het oordeel van het hof kan de verdachte, mede gelet op hetgeen hij ter terechtzitting van 12 mei 2006 op vragen aangaande de door zijn raadsvrouw geschetste gang van zaken heeft verklaard, niet in zijn hoger beroep worden ontvangen. Zelfs indien een termijnoverschrijding onder de door de raadsvrouw naar voren gebrachte omstandigheden in beginsel verontschuldigbaar zou zijn en zelfs indien de verdachte, zoals hij heeft verklaard, binnen één week na 18 september 2005 – zijnde de datum waarop de disciplinaire straf van afzondering, welke hij sedert 4 september 2005 onderging, werd beëindigd – middels een schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 451a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, hoger beroep zou hebben trachten in te stellen, doch op de bevolkingsadministratie van de penitentiaire inrichting zou zijn geweigerd deze verklaring in ontvangst te nemen teneinde deze in het daarvoor bestemde register in te schrijven en aan de griffie van de rechtbank te ‘s-Gravenhage toe te zenden, dan nog heeft te gelden dat door of namens de verdachte niet zodanige omstandigheden zijn aangevoerd die het tijdsverloop sedert vorenbedoelde weigering tot aan 10 november 2005 zouden kunnen rechtvaardigen.
Nu de door de raadsvrouw genoemde getuigen, blijkens de toelichting die de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep heeft gegeven op voornoemd verzoek, slechts een verklaring zouden kunnen afleggen omtrent omstandigheden die niet tot een disculpatie van de onderhavige overschrijding van de in artikel 408, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven termijn met bijna twee maanden kunnen leiden, acht het hof het horen van deze getuigen redelijkerwijs niet noodzakelijk. Het verzoek deze getuigen te horen wordt derhalve afgewezen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de verdachte in het door hem op 10 november 2005 ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. A.L.J. van Strien en mr. L.A.J.M. van Dijk,
in bijzijn van de griffier mr. E.M.M. Koonings.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 mei 2006.