Rolnummer: 22-004034-05
Parketnummer: 09-754135-04, 09-110581-04 en 09-110717-04
Datum uitspraak: 29 maart 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van
23 juni 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring "Noordsingel" te Rotterdam.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 maart 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1, 2 primair en subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 5 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De rechtmatigheid van het verkregen bewijs
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd - kort en zakelijk weergegeven - dat de resultaten van de DNA-vergelijking ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 onrechtmatig zijn verkregen en derhalve dienen te worden uitgesloten van het bewijs, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van die tenlastegelegde feiten. Zulks op gronden als weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 9 juni 2005 en het vonnis van 23 juni 2005.
Ter terechtzitting in hoger beroep is het navolgende komen vast te staan.
Op elk van de plaatsen delict betreffende de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten is een spoor (respectievelijk een sigarettenpeuk, een bloedspoor en nog een sigarettenpeuk) veiliggesteld. Van deze sporen zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) DNA-profielen opgemaakt, waarna deze profielen in de DNA-databank zijn opgenomen. Deze drie profielen bleken met elkaar overeen te komen en zijn uiteindelijk geclusterd onder nummer 804.
Op 23 januari 2004 is door de officier van justitie aan het NFI verzocht om in een (nieuwe) zaak onder parketnummer 09-900059-04 DNA-onderzoek te verrichten naar een referentiemonster van wangslijmvlies van de verdachte. Dit DNA-profiel van de verdachte is op 20 april 2004 opgenomen in de DNA-databank en vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Uit dit vergelijkend onderzoek is gebleken dat het DNA-profiel van de verdachte overeenkwam met de profielen die waren verwerkt onder het hiervoor genoemde cluster.
Het NFI heeft in een rapport d.d. 28 april 2004 verslag gedaan van dit onderzoeksresultaat. Dit rapport is door het NFI aan de officier van justitie en, in kopie, aan de regiopolitie toegezonden. Het bevindt zich thans in kopie in de onderhavige procesdossiers betreffende de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
De zaak met parketnummer 09-900059-04 is op 10 augustus 2004 geseponeerd. Naar het oordeel van het hof brengt deze omstandigheid niet mee dat het rapport van 28 april 2004 niet tot het bewijs in dezen kan worden gebezigd. Aan dit oordeel legt het hof de volgende overwegingen ten grondslag.
Anders dan de raadsman heeft betoogd wettigt het enkele feit dat genoemde zaak is geseponeerd niet de conclusie dat de afname van DNA-materiaal van de verdachte onrechtmatig was en (bijkomende) omstandigheden die deze conclusie wèl zouden kunnen dragen zijn gesteld noch anderszins aannemelijk geworden. Voorts leverde het genoemde sepot naar 's hofs oordeel geen omstandigheid op als bedoeld in artikel 16 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (verder: het Besluit). Immers, het NFI had bovengenoemde "match" reeds gevonden vóórdat dit sepot plaatsvond en deze "match" leverde een redelijke grond op voor de verdenking van de verdachte terzake van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde misdrijven. Verdachte kon derhalve ook na het sepot in de bovengenoemde zaak nog altijd worden aangemerkt als verdachte van een misdrijf als bedoeld in artikel 16 van het Besluit. Aan een en ander doet niet af de enkele omstandigheid dat eerst na vermeld sepot met nader onderzoek naar verdachtes betrokkenheid bij de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten een aanvang is gemaakt. Het hof merkt overigens voorts nog op dat het rapport van 28 april 2004 niet behoort tot de in artikel 17 van het Besluit opgesomde stukken en gegevens die vernietigd dienen te worden wanneer zich een omstandigheid als bedoeld in genoemd artikel 16 voordoet. Het verweer wordt verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 5 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - kort en zakelijk weergegeven - betoogd dat de verdachte, bij gebrek aan bewijs, dient te worden vrijgesproken van het onder 5 primair tenlastegelegde feit.
Het hof overweegt dienaangaande het navolgende.
Ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte op 4 juni 2004 om 04.00 uur 's nachts zich een weg heeft gebaand in de richting van de in de tenlastelegging genoemde school door over een hek te klimmen. Aldaar aangekomen heeft hij een raampje van de school opengewrikt en is hij door dat raampje naar binnen geklommen. In de school heeft hij zich enige tijd opgehouden. Vervolgens is de verdachte weer uit het raampje en op het dak van de school geklommen, alwaar de verdachte uiteindelijk is aangehouden.
Naar het oordeel van het hof kunnen de bovengenoemde omstandigheden naar hun uiterlijke verschijningsvorm in redelijkheid niet anders worden verstaan dan als een poging tot het wegnemen van geld en/of goederen uit die school.
Ten aanzien van feit 1 en feit 3 overweegt het hof het navolgende.
Ter terechtzitting in hoger beroep is vast komen te staan dat in de bedrijfspanden '[bedrijf 1]' en '[bedrijf 2]' telkens een sigarettenpeuk met daarop DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen.
De verdachte heeft daaromtrent ter zitting in hoger beroep geen verklaring willen geven. Het hof heeft deze omstandigheid laten bijdragen aan de op grond van de voorhanden zijnde wettige bewijsmiddelen verkregen overtuiging dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van feit 2 primair:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van feit 5 primair:
Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1, 2 primair, 3 en 5 primair tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal inbraken, waarvan één in een winkelpand en twee in een bedrijfspand. Voorts heeft de verdachte gepoogd in een school in te breken. Dergelijke feiten brengen doorgaans ergernis, overlast en financiële schade voor de benadeelden met zich mee.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 25 januari 2006, reeds vele malen terzake van diefstal is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende en in het bijzonder gelet op de recidive terzake diefstal - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 (oud), 57, 63, 310 en 311 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1,
2 primair, 3 en 5 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Oosterhof,
mr. H.M.A. de Groot en mr. B. Vermeulen, in bijzijn van de griffier mr. W.S. Korteling.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 maart 2006.
Mr. Vermeulen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.