Uitspraak: 14 april 2006
Rolnummer: 05/441
Zaak en rolnummer rechtbank: 470667/05-2143
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
STICHTING TOT HET VERSCHAFFEN VAN WONINGEN AAN MINVERMOGENDEN (SVWM),
gevestigd te 's-Gravenhage,
appellante,
hierna te noemen: SVWM,
procureur: jhr. mr. A.J. Sandberg,
de gezamenlijke erven van [huurder],
laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de erven,
in hoger beroep niet verschenen.
Bij exploot van 24 maart 2005 is SVWM in hoger beroep gekomen van het vonnis van 24 februari 2005 door de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage, gewezen tussen partijen. In het exploot heeft SVWM drie grieven opgeworpen. Tot slot heeft SVWM de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende vast.
1.1 SVWM is eigenaresse van de woning gelegen aan de [adres], welke woning zij had verhuurd aan [huurder] tegen een huurprijs die laatstelijk € 213,90 per maand bedroeg.
1.2 [huurder] is op 29 maart 2004 te 's-Gravenhage overleden. Er zijn geen personen die ingevolge het artikel 7:268, lid 1 en 2 BW de huur voortzetten. Gelet op het bepaalde in artikel 7:268, lid 6 BW is de huur derhalve op 31 mei 2004 geëindigd.
1.3 De boedel van [huurder] bevindt zich nog in de woning.
1.4 Bij dagvaarding van 24 januari 2005 heeft SVWM de erven gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage en heeft zij gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat de huurovereenkomst tussen [huurder] en haar met ingang van 31 mei 2004 is geëindigd, en de erven hoofdelijk veroordeelt de woning te ontruimen en in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van SVWM te stellen, met machtiging aan haar bij gebreke van volledige voldoening hieraan op kosten van de erven deze ontruiming zelf te bewerkstelligen met de hulp van de sterke arm van politie en justitie.
1.5 Bij vonnis van 24 februari 2005 heeft de rechtbank de vorderingen van SVWM afgewezen, wegens gebrek aan belang.
2.1 SVWM is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen en heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen.
3.1 Grief 2 luidt:
"Ten onrechte heeft de Kantonrechter overwogen dat, nu eiseres gesteld heeft dat er geen personen zijn die de huur van het door haar verhuurde voortzetten, eiseres geen belang zou hebben bij het door haar gevorderde."
Grief 3 luidt:
"Ten onrechte heeft de Kantonrechter overwogen dat, nu niet gesteld of gebleken is dat er nog erven zijn die iets met de inboedel willen en evenmin blijkt dat er erven zijn die de nalatenschap zuiver hebben aanvaard, de overige vorderingen van eiseres niet voor toewijzing in aanmerking komen."
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.2 SVWM heeft in de toelichting op deze grieven gesteld dat [huurder] een testament had, waarin twee algeheel erfgenamen waren aangewezen. Deze hebben de nalatenschap verworpen. Volgens wettelijk erfrecht waren de broer en zuster van [huurder] erfgenaam. Ook zij hebben de nalatenschap verworpen. Bij plaatsvervulling werden vervolgens de minderjarige kinderen van de broer en zuster van [huurder] erfgenaam. Blijkens artikel 4: 193, lid 1 BW kan een wettelijk vertegenwoordiger van een erfgenaam deze niet zuiver aanvaarden en hij behoeft voor verwerping een machtiging van de kantonrechter. Hij is verplicht een verklaring van beneficiaire aanvaarding of verwerping af te leggen binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap de erfgenaam toekomt. Heeft hij de termijn laten verlopen, zo volgt uit artikel 4:193, lid 2 BW, dan geldt de nalatenschap als door de erfgenaam beneficiair aanvaard. Nu de wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige erfgenamen (bij plaatsvervulling) de nalatenschap niet binnen de in artikel 4:193, lid 1 BW bedoelde termijn hebben verworpen of beneficiair aanvaard en er evenmin een verlenging van de termijn is verleend, worden de minderjarige erfgenamen geacht de nalatenschap beneficiair te hebben aanvaard met de daaraan verbonden verplichting de nalatenschap te (doen) vereffenen, waartoe ook de verplichting tot ontruiming behoort. Aldus SVWM.
3.3 Het hof onderschrijft de weergave van de wettelijke regeling door SVWM. Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat SVWM als schuldeiser van de nalatenschap een belang heeft bij haar vorderingen. Deze zullen alsnog worden toegewezen, zij het dat het hof de ontruiming zal gelasten binnen een termijn van 2 weken na betekening. Nu de grieven 2 en 3 slagen heeft SVWM geen belang meer bij bespreking van grief 1.
3.4 De erven zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van zowel eerste aanleg als die in hoger beroep.
- vernietigt het vonnis van 24 februari 2005 door de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage, gewezen tussen partijen;
- verklaart voor recht dat de huurovereenkomst tussen SVWM en [huurder] van rechtswege met ingang van 31 mei 2004 is geëindigd;
- veroordeelt de erven hoofdelijk, des dat de een betalende de ander hierdoor zal zijn bevrijd, de woning gelegen aan de [adres] binnen twee weken na betekening van dit arrest volledig en behoorlijk te ontruimen en in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van SVWM te stellen, met machtiging van SVWM bij gebreke van volledige voldoening hieraan, deze ontruiming zelf te bewerkstelligen met de hulp van de sterke arm van politie en justitie en op kosten van de erven;
- veroordeelt de erven hoofdelijk, des dat de een betalende de ander hierdoor zal zijn bevrijd, in de kosten van de eerste aanleg, tot op deze uitspraak aan de zijde van SVWM begroot op € 821,97 (waarvan € 685,97 voor verschotten en € 136,-voor salaris gemachtigde);
- veroordeelt de erven in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van SVWM begroot op € 1.587,31 (waarvan € 693,31 verschotten en € 894,- voor salaris procureur);
- verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, C.G. Beyer-Lazonder en M.J. van der Ven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2006 in bijzijn van de griffier.