ECLI:NL:GHSGR:2006:AX2174

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
979-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Stille
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en ingangsdatum betalingsverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie die door de moeder aan de vader moet worden betaald. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft in geschil gebracht dat de ingangsdatum van de alimentatieplicht van de moeder niet correct is vastgesteld door de rechtbank. De rechtbank had bepaald dat de alimentatieplicht ingaat op 1 december 2004, terwijl de vader stelt dat dit al vanaf 1 juli 2004 zou moeten zijn, omdat de kinderen sinds die datum bij hem wonen. De ouders hebben eerder een convenant ondertekend waarin is afgesproken dat de moeder vanaf 1 juli 2004 kinderalimentatie zou betalen, maar de hoogte van het bedrag was niet expliciet vastgelegd.

Tijdens de zitting heeft de vader zijn verzoek toegelicht en aangegeven dat de moeder in de periode van 1 juli 2004 tot 1 december 2004 geen alimentatie heeft betaald. De moeder heeft verweer gevoerd en gesteld dat zij wel degelijk heeft geprobeerd bij te dragen aan de kosten, maar dat dit door fouten van haar advocaat niet goed is gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder de alimentatieplicht niet heeft betwist en dat het convenant bindend is. Het hof oordeelt dat de moeder vanaf 1 juli 2004 € 130,- per maand per kind moet betalen, en dat de achterstallige alimentatie van € 1.950,- verrekend moet worden met een lening die de vader aan de moeder verschuldigd is.

De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en dat de alimentatieplicht van de moeder met terugwerkende kracht tot 1 juli 2004 wordt vastgesteld op € 130,- per maand per kind, met een laatste vervaldatum op 1 november 2004. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en is uitgesproken op 10 mei 2006.

Uitspraak

Uitspraak : 10 mei 2006
Rekestnummer : 979-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-6940
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. F.A.E. Ohlenroth,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 19 augustus 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 24 mei 2005.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 3 maart 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 24 maart 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, en de moeder. Partijen en de procureur van de vader hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de kinderalimentatie, de ingangsdatum. De thans nog minderjarige kinderen van de ouders zijn:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum];
- [kind 2], geboren op [geboortedatum];
- [kind 3], geboren op [geboortedatum].
2. De vader verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat aan de vader een bijdrage voor de opvoeding en verzorging van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] € 130,- per maand per kind, vanaf 1 juli 2004 zal worden toegewezen. De moeder heeft ter zitting verweer gevoerd.
3. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat de kinderbijdragen te betalen door de moeder aan hem, als ingangsdatum 1 december 2004 hebben. De vader voert hiertoe aan dat partijen hebben getracht over de periode 1 juli 2004 tot 1 december 2004 overeenstemming te bereiken over de hoogte van de kinderalimentatie. De vader kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank, nu de kinderen al sinds 1 juli 2004 bij hem wonen en partijen bij aanvullend convenant zijn overeengekomen dat de moeder vanaf 1 juli 2004 de kinderalimentatie zou gaan betalen.
4. De moeder stelt dat zij vanaf het moment dat de kinderen bij de vader gingen wonen, haar medewerking heeft verleend en dat zij naar draagkracht bij wilde dragen. De moeder meent dat het niet aan haar te wijten is dat zij te weinig heeft betaald, maar aan haar advocaat, omdat deze tot driemaal toe een onjuiste berekening heeft gemaakt.
5. Het hof oordeelt als volgt. Met ingang van juli 2004 zijn de kinderen bij de vader gaan wonen. De ouders zijn bij aanvullend convenant overeengekomen dat de moeder met ingang van 1 juli 2004 maandelijks bij vooruitbetaling aan de vader kinderalimentatie zal betalen, naar rato van haar bruto salaris. Dit convenant is door de ouders ondertekend op 27 juni 2004. De moeder heeft de geldigheid van dit convenant niet betwist, zodat het hof ervan uitgaat dat de afspraak tussen de ouders, inhoudende dat de alimentatieplicht van de moeder ingaat op 1 juli 2004, bindend is. Hoewel het alimentatiebedrag niet concreet is bepaald in het convenant, is het bedrag wel bepaalbaar. Ter zitting is vast komen te staan dat het alimentatiebedrag € 130,- per maand per kind behoorde te zijn. Gelet op het aanvullende convenant van 27 juni 2004, is het hof van oordeel dat het bedrag van € 130,- per maand per kind een nadere invulling is van dat convenant en dat de moeder derhalve gehouden is met ingang van 1 juli 2004 dat bedrag te betalen per kind dat bij de vader verblijft.
6. Vast is komen te staan dat één kind met ingang van december 2004 weer bij de moeder is gaan wonen. Daar naar gevraagd heeft de vader ter zitting verklaard dat het geschil zich beperkt tot de periode van 1 juli 2004 tot 1 december 2004, derhalve vijf maal een bedrag van € 390,- per maand, in totaal € 1.950,-. Dit is door de moeder niet weersproken. Wel heeft zij ter zitting nog gesteld dat zij in die periode een aantal malen € 66,- heeft betaald. Naar aanleiding van deze stelling heeft de vader onweersproken betoogd dat hij die betalingen op de rekening van de moeder heeft teruggestort met daarbij de opmerking “te weinig”. Gelet op het vorenstaande gaat het hof er vanuit dat de moeder per saldo in de periode 1 juli 2004 tot 1 december 2004 geen kinderalimentatie aan de vader heeft betaald.
7. Ter zitting heeft de moeder voorts gesteld dat de vader aan haar een bedrag is verschuldigd van fl. 50.000,- (€ 22.689,01) ter zake van een renteloze lening, hetgeen de vader niet heeft weersproken. Verder heeft de moeder ter zitting onweersproken gesteld dat zij thans in financiële problemen verkeert. Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden, alsmede op grond van de redelijkheid en billijkheid is het hof van oordeel dat de achterstallige alimentatie van € 1.950,- dient te worden verrekend met de nog openstaande hoofdsom ter zake van de schuld van de vader aan de moeder.
8. Het vorenstaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd ten aanzien van de ingangsdatum van de alimentatieplicht van de moeder.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de ingangsdatum van de alimentatieplicht van de moeder en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de moeder aan de vader te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 juli 2004 en voor de laatste keer vervallende op 1 november 2004, op € 130,- per maand per kind;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stille en Van der Burght, bijgestaan door mr. Vermaas als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 mei 2006.