ECLI:NL:GHSGR:2006:AX2172

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1116-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. Gerretsen-Visser
  • J. Reinking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van begeleide omgangsregeling in het belang van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 mei 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was in beroep gegaan tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 17 juni 2005, waarin een begeleide omgangsregeling was vastgesteld. De moeder betwistte de ontvankelijkheid van de vader in zijn verzoeken en voerde aan dat de rechtbank een deelbeslissing had genomen die niet voor hoger beroep vatbaar was. Het hof oordeelde dat de rechtbank inderdaad een deelbeslissing had genomen, maar dat de moeder ontvankelijk was in haar hoger beroep. Het hof stelde vast dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling in strijd was met de zwaarwegende belangen van het kind. Het hof oordeelde dat de vader door zijn gedragingen het vertrouwen van de moeder had geschaad en dat het forceren van omgang tussen de vader en het kind niet in het belang van het kind zou zijn. Het hof vernietigde de bestreden beschikking voor zover deze betrekking had op de begeleide omgangscontacten en wees het meer of anders verzochte af. De beslissing werd genomen door de rechters M. van Nievelt, A. Gerretsen-Visser en J. Reinking, met Suderée als griffier.

Uitspraak

Uitspraak : 10 mei 2006
Rekestnummer : 1116-H-05
Rekestnr. rechtbank : 05-1050
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. A.H. van Haga,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. J.M. Wigman.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 16 september 2005 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 17 juni 2005.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 17 oktober 2005 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 11 januari 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen, omdat de raad niet in de zaak betrokken is geweest. Voorts heeft de raad bij die brief zijn op 7 april 2003 uitgebrachte rapport aan het hof doen toekomen.
Van de zijde van de vader is bij het hof op 8 maart 2006 een pleitnota ingekomen. Voorts heeft de procureur van de vader medegedeeld dat zijn kantoorgenoot, mr. drs. J.F.M. van Weegberg, ter terechtzitting van het hof voor hem zal waarnemen.
Op 15 maart 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur, en de vader, bijgestaan door mr. drs. J.F.M. van Weegberg. De raad is, zoals aangekondigd, niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities, met dien verstande dat de op voorhand toegestuurde pleitnota van de vader als voorgedragen is beschouwd. Ter terechtzitting van het hof is van de zijde van de vader nog een aanvullende pleitnotitie aan het hof en aan de wederpartij overgelegd en is dienovereenkomstig gepleit.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. Tussen partijen is in geschil of de moeder al dan niet ontvankelijk is in haar hoger beroep. Vast staat dat de rechtbank partijen naar [x] Jeugdzorg heeft verwezen voor begeleide omgangscontacten tussen de vader en de op [geboortedatum] uit de relatie tussen de vader en de moeder geboren minderjarige [kind], hierna te noemen: [kind], die door de vader is erkend. De vader stelt dat de door de rechtbank gegeven beschikking een niet voor hoger beroep vatbare tussenbeschikking is. Volgens de vader dient de instructie aan [x] aldus te worden verstaan dat [x] omtrent de definitief vast te stellen omgangsregeling dient te rapporteren en dat de uitkomsten van de proefcontacten daarin dienen te worden betrokken. De vader stelt dat de proefcontacten derhalve deel uitmaken van de aan [x] gegeven opdracht rapport uit te brengen, van welke rapportage de beslissing omtrent de – definitieve – omgangsregeling afhankelijk kan zijn. Volgens de vader heeft de rechtbank in het dictum niet een (gedeeltelijk) einde aan het geding tussen partijen betreffende de omgangsregeling gemaakt en is de bestreden beschikking derhalve een tussenbeschikking, met als gevolg dat de moeder volgens de vader niet ontvankelijk is in haar hoger beroep. De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd betwist.
2. Het hof deelt de stelling van de moeder dat de rechtbank in casu een deelbeslissing heeft gegeven waarin voor bepaalde tijd een voorlopige begeleide omgangsregeling is vastgesteld, die niet meer ongedaan kan worden gemaakt en derhalve een onherroepelijk karakter heeft. Bovendien maakt de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling naar het oordeel van het hof geen onderdeel uit van een onderzoek, zodat ook hieruit afgeleid kan worden dat de vastgestelde omgangsregeling een definitief karakter heeft. Er is weliswaar rapportage verzocht, doch deze ziet uitsluitend op het verloop van de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling en er vindt geen interactie plaats. De rechtbank heeft de omgangsregeling gebaseerd op het algemene uitgangspunt dat een vader recht heeft op omgang met zijn kind(eren), zonder vooraf onderzoek te doen naar de vraag of er thans contra-indicaties zijn, mede gelet op het feit dat het hof de vader bij beschikking van 10 maart 2004 de omgang voor onbepaalde tijd heeft ontzegd. Gelet op het vorenstaande acht het hof de moeder ontvankelijk in haar hoger beroep.
3. Hoewel de moeder in haar eerste grief stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd tot ontvankelijkheid van de vader in zijn verzoeken, verenigt het hof zich in zoverre met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
4. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans hem zijn verzoeken te ontzeggen. Voorts verzoekt de moeder toe te wijzen hetgeen zij in eerste aanleg zelfstandig heeft verzocht.
5. De vader heeft in eerste aanleg verzocht vast te stellen dat hij [kind] bij zich mag hebben éénmaal per veertien dagen een dag van ’s-ochtends 10.00 uur tot ’s avonds 19.00 uur, gefaseerd op te bouwen tot een weekeinde per veertien dagen, beginnend op vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur, alsmede de helft van de algemene feestdagen en de helft van de gebruikelijke schoolvakanties. Voorts heeft de vader verzocht forensische mediation aan partijen op te leggen. De moeder heeft in eerste aanleg verzocht om, met wijziging van de beschikking van dit hof van 10 maart 2004, te bepalen dat zij de vader één keer per jaar – te weten in juli – dient te informeren over zaken die [kind] bezighoudt, onder insluiting van een foto, en de informatieregeling slechts éénzijdig te laten zijn. Voorts heeft zij verzocht de vader het recht op omgang met [kind] voor de duur van vier jaar te ontzeggen.
6. Naar het oordeel van het hof is uitsluitend in geschil de door de rechtbank vastgestelde begeleide omgangsregeling gedurende maximaal zes maanden bij [x] Jeugdzorg, nu de rechtbank iedere verdere beslissing heeft aangehouden. Om die reden gaat het hof voorbij aan de grieven 2 tot en met 4 van de moeder, welke grieven betrekking hebben op de nog door de rechtbank te nemen beslissing omtrent de informatieregeling. Wellicht ten overvloede wenst het hof wel op te merken dat de moeder, zolang niet nader over de informatieregeling is beslist, de bij beschikking van 10 maart 2004 van dit hof vastgestelde informatieregeling dient na te komen.
7. Zoals ter terechtzitting van het hof is medegedeeld, is uitgangspunt dat het in het algemeen in het belang van een kind is dat het contact heeft met de niet verzorgende ouder en in beginsel hebben beiden ook recht op omgang met elkaar. Anderzijds dient de effectuering van dit omgangsrecht niet tot gevolg te hebben dat inbreuk wordt gemaakt op het recht van de moeder en haar kind op een ongestoorde verhouding met elkaar. Afgezien van hetgeen beide partijen hebben gesteld omtrent de door de rechtbank vastgestelde begeleide omgangsregeling bij [x], is uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat de situatie sinds de vorige beschikking van dit hof niet is gewijzigd. Het hof is van oordeel dat een omgangsregeling slechts zal kunnen slagen wanneer partijen weer met elkaar kunnen communiceren. Gebleken is echter dat er nog steeds geen enkele vorm van communicatie tussen de ouders plaatsvindt en dat [kind], behoudens in de periode dat partijen zeer kort met elkaar hebben samengeleefd, nog nooit contact heeft gehad met haar vader. Het hof acht het aannemelijk dat de vader door zijn gedragingen na de beschikking van 10 maart 2004 van dit hof het vertrouwen van de moeder heeft geschaad, terwijl het juist in de bedoeling lag om door middel van het vaststellen van een informatieregeling tussen partijen een vertrouwensbasis te creëren en van daaruit toe te werken naar een omgangsregeling. Als gevolg hiervan is de moeder emotioneel gezien niet in staat om contact tussen de vader en [kind] te ondersteunen. Bovendien kent [kind] haar vader niet en het thans forceren van omgang tussen de vader en [kind] zal naar het oordeel van het hof niet tot het door de vader gewenste resultaat leiden. Gelet op het vorenstaande acht het hof de door de rechtbank vastgestelde begeleide omgangsregeling bij [x] in strijd met de zwaarwegende belangen van [kind].
8. Nu het hof de door de rechtbank vastgestelde begeleide omgang in strijd acht met de zwaarwegende belangen van [kind] en de rechtbank nog dient te beslissen omtrent de informatieregeling, gaat het hof voorbij aan het verzoek van de vader tot het opleggen van een dwangsom en zal dat verzoek afwijzen.
9. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover partijen naar [x] Jeugdzorg zijn verwezen voor begeleide omgangscontacten tussen de vader en [kind];
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Gerretsen-Visser en Reinking, bijgestaan door Suderée als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 mei 2006.