ECLI:NL:GHSGR:2006:AW8455

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1678 KG
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van gegevens in het kader van strafvorderlijk onderzoek en civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 4 mei 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie, was in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Rotterdam. De zaak betrof de vraag of de Staat verplicht was om gegevens te verstrekken aan International Card Services B.V. (ICS) op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). ICS had deze gegevens nodig voor een arbitrageprocedure tegen de Citibank, die hen had aangesproken voor een terugbetaling van een creditcardtransactie. De gegevens waren in beslag genomen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek naar Ocean International Marketing B.V., de rechtsopvolger van Heros Global Marketing, die verdacht werd van strafbare feiten.

Het hof oordeelde dat de Staat in redelijkheid had kunnen besluiten om de gegevens niet te verstrekken, omdat deze onder de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) vielen. Het hof benadrukte dat het verstrekken van deze gegevens aan derden, zoals ICS, een schending van de privacy zou betekenen, vooral voor de in de Verenigde Staten woonachtige wederpartij van Ocean. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vordering van ICS af, waarbij ICS werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de afweging tussen het belang van de verstrekking van gegevens voor civiele procedures en de bescherming van privacy in het kader van strafvorderlijke gegevens. Het hof concludeerde dat de belangen van de Staat en de privacy van betrokkenen zwaarder wogen dan het belang van ICS bij het verkrijgen van de gegevens.

Uitspraak

HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
de STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
zetelende te ‘s-Gravenhage,
appellant,
hierna te noemen: de Staat,
procureur: mr. A.Th.M. ten Broeke,
tegen
INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: ICS,
procureur: mr. E. Grabandt.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 2 december 2004 is de Staat in hoger beroep gekomen van het vonnis van 25 november 2004, door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Rotterdam, voor zover gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven heeft de Staat twee grieven tegen het vonnis aangevoerd, welke door ICS bij memorie van antwoord (met productie) zijn bestreden. Op 6 maart 2006 hebben partijen de zaak voor het hof doen bepleiten, de Staat door zijn procureur en ICS door mr. P.C. Veerman, advocaat te Amsterdam, beide aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende. ICS sluit in Nederland onder meer acceptatie-overeenkomsten met ondernemingen, die ertoe strekken dat die ondernemingen met het oog op de betaling van transacties de creditcards van Visa accepteren. ICS heeft op 6 augustus 1996 met Heros Global Marketing (verder: Heros) een acceptatie-overeenkomst ter zake van creditcards van Visa gesloten. Sindsdien heeft ICS op basis van deze overeenkomst een groot aantal creditcard-transacties met Heros en haar rechtsopvolgster Ocean International Marketing B.V. (verder: Ocean) verwerkt. Ocean, dat gevestigd was te Rotterdam, heeft zich toegelegd op de verkoop van verhandelbare contracten voor de levering op termijn van wijn, onder meer in de Verenigde Staten. Voor de betaling kon de koper onder meer gebruik maken van een creditcard van Visa. Nadat tegen Ocean te Rotterdam aangiften waren gedaan van strafbare feiten, is in het kader van het strafvorderlijk onderzoek daarnaar de administratie van Ocean in beslag genomen. Los daarvan heeft een in de Verenigde Staten woonachtige koper van dergelijke contracten, die deze met gebruikmaking van zijn creditcard van Visa had betaald, van de Citibank, die aan hem die creditcard had uitgegeven, terugstorting van de betaling verlangd, aangezien Ocean jegens hem niet aan haar verplichting tot levering van wijn had voldaan. De Citibank heeft ICS aangesproken ter betaling van het teruggestorte bedrag. ICS meende daartoe niet verplicht te zijn. Ingevolge de bij de Visa-cardorganisatie geldende regels is het geschil tussen de Citibank en ICS onderworpen aan arbitrage. Voor die arbitrage wenste ICS te beschikken over dat gedeelte van de administratie van Ocean dat betrekking heeft op de transacties tussen deze koper en Ocean. Ocean heeft feitelijk opgehouden te bestaan. De Staat achtte zich strafvorderlijk niet bevoegd tot afgifte van kopieën van de bedoelde stukken.
2. ICS heeft daarop Ocean en de Staat voor de voorzieningenrechter gedaagd en gevorderd dat Ocean wordt veroordeeld tot afgifte van (kopieën van) bedoelde stukken en dat de Staat wordt veroordeeld die afgifte te gehengen en te gedogen en hiertoe medewerking te verlenen. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen toegewezen. Met gebruikmaking van de verstrekte kopieën heeft ICS de arbitrageprocedure gewonnen.
3. De grieven zijn gericht tegen de veroordeling van de Staat en in het bijzonder tegen het feit dat de voorzieningenrechter de vordering heeft beoordeeld op de voet van artikel 843a Rv. De Staat voert aan dat de stukken, die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek in beslag zijn genomen, zijn te beschouwen als strafvorderlijke gegevens in de zin van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (verder Wjsg), welke wet de Staat ziet als een lex specialis ten opzichte van artikel 843a Rv. De Staat stelt dat de Wjsg hem niet toestaat de onderhavige stukken aan ICS te verstrekken.
4. Met de Staat is het hof van oordeel dat de Staat niet verplicht kan worden ingevolge artikel 843a Rv gegevens te verstrekken, die hij ingevolge de Wjsg niet mag verstrekken. De vraag is derhalve of de onderhavige gegevens strafvorderlijke gegevens in de zin van de Wjsg zijn. Ingevolge artikel 1, onder b, van die wet zijn strafvorderlijke gegevens:
Gegevens over een natuurlijk persoon of rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek en die het openbaar ministerie in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg verwerkt.
Anders dan zijdens ICS ten pleidooie is betoogd, moet het begrip “gegevens over een natuurlijk of rechtspersoon” naar het oordeel van het hof ruim worden opgevat: het omvat niet alleen persoonsgegevens in enge zin, maar tevens zijn daaronder alle gegevens te begrijpen die van belang kunnen zijn voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Waar de administratie van Ocean kan strekken tot bewijs van de aan Ocean ten laste te leggen strafbare feiten, valt die administratie onder dit begrip. Tussen partijen bestaat geen verschil van mening of de onderhavige gegevens zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek. Ten pleidooie is zijdens de Staat uiteengezet dat ingevolge het onderhavige onderzoek naar verwachting in mei of juni 2006 Ocean, haar bestuurders en een van haar medewerksters terecht zullen staan ter zake van deelname aan een criminele organisatie, oplichting, valsheid in geschrift, effectenbemiddeling of vermogensbeheer zonder vergunning en belastingfraude, en dat de door ICS gevorderde stukken rechtstreeks zien op de tenlastegelegde verboden effectenbemiddeling en tevens relevant zijn voor de belastingfraude. Aldus heeft de Staat naar het voorlopig oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat de onderhavige gegevens door het openbaar ministerie in een strafdossier worden verwerkt; het belang van de strafvordering verzet zich bovendien tegen teruggave of afgifte van de stukken, zodat slechts verstrekking van een afschrift in aanmerking kan komen.
5. Het verstrekken aan derden van strafvorderlijke gegevens is geregeld in de artikelen 39e e.v. Wjsg. ICS is als derde in de zin van artikel 39f, eerste lid, onder e, Wjsg indirect betrokken bij de strafbare feiten waarvan Ocean wordt verdacht, doordat zij contractueel wordt aangesproken voor de daardoor veroorzaakte schade, met verhaal op Ocean. ICS heeft de betreffende gegevens gevraagd omdat zij stelt deze gegevens nodig te hebben in een arbitrale procedure tegenover de Citibank. Het doel is derhalve de verdediging van een recht in rechte als bedoeld in artikel 39f, tweede lid, onder a, Wjsg. Het verstrekken van gegevens aan een private instelling die wordt aangesproken voor de schade die is veroorzaakt door de (vermeende) strafbare feiten, met het oog op het voeren van een civiele procedure is te beschouwen als een zwaarwegend algemeen belang in de zin van artikel 39f, eerste lid, van de Wjsg (zie memorie van toelichting Wjsg, blz. 5).
6. Gelet hierop dient het hof te toetsen of de Staat (het College van procureurs-generaal, verder: het College) in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen de gegevens niet te verstrekken. Daarbij diende het College de mate van schending van de privacy die door de verstrekking van de gegevens optreedt, af te wegen tegen het belang van ICS bij het verkrijgen van de gegevens. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft het College in redelijkheid kunnen oordelen dat het belang van het verstrekken van de gegevens niet opweegt tegen de daardoor veroorzaakte schending van de privacy. Het wijst er daarbij in het bijzonder op dat hier niet uitsluitend de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte in het geding is, maar met name het belang van de bescherming van de privacy van de in de Verenigde Staten woonachtige wederpartij van Ocean. De grieven slagen.
5. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigen en de vordering van ICS tegen de Staat alsnog afwijzen. ICS zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover tussen partijen gewezen;
- wijst de vordering van ICS, voor zover gericht tegen de Staat, af;
- veroordeelt ICS in de kosten van het geding in beide instanties, voor zover gevallen aan de zijde van de Staat, voor de eerste aanleg begroot op € 241,- aan verschotten en op € 705,- aan salaris procureur en in hoger beroep op € 371,78 aan verschotten en € 2.682,- aan salaris procureur, alles vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen na de betekening van dit arrest;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, A.V. van den Berg en F. Waardenburg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2006 in aanwezigheid van de griffier.