ECLI:NL:GHSGR:2006:AW5892

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200693105
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank te Middelburg inzake woninginbraken en schuldheling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 7 april 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Middelburg. De verdachte, Araz K., werd beschuldigd van meerdere woninginbraken en schuldheling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een periode van ongeveer twee jaar schuldig heeft gemaakt aan twaalf woninginbraken, wat aanzienlijke financiële en emotionele schade voor de benadeelden heeft veroorzaakt. Daarnaast had de verdachte twee gsm's in zijn bezit waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze door misdrijf verkregen waren, wat leidde tot de beschuldiging van schuldheling.

De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de verdachte niet alleen schuldig was aan de bewezenverklaarde feiten, maar ook aan veertien andere woninginbraken die niet specifiek tenlastegelegd waren. Het hof heeft de nieuwe wetgeving inzake strafmaxima in overweging genomen, die op 1 februari 2006 in werking trad, en heeft geoordeeld dat de nieuwe bepalingen gunstiger waren voor de verdachte.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft de op te leggen straf gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is eveneens toegewezen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige strafoplegging die recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Rolnummer: 22-006931-05
Parketnummer: 12-700089-05
Datum uitspraak: 7 april 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Middelburg van 16 november 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
Araz K[.]
thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 24 maart 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2, 6, 7, 9, 10, 12 primair, 13 en 14 tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1, 3, 4 primair, 5 primair, 8 primair, 11, 12 subsidiair, 15 primair, 16 primair en 17 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenis-straf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij en toepassing van de schadevergoe-dingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de officier van justitie is blijkens de appelmemorie en de mededeling van de advocaat-generaal op de terechtzitting niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken van de onder 2, 7 en 14 tenlastegelegde feiten.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte 12 primair en 13 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 primair, 5 primair, 6, 8 primair, 9, 10, 11, 12 subsidiair, 15 primair, 16 primair en 17 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het 1, 3, 4 primair, 5 primair, 6, 8 primair, 9, 10, 11, 15 primair, 16 primair en 17 primair bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het 12 subsidiair bewezenverklaarde:
Schuldheling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en - rekening houdend met de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep erkende ad informandum gevoegde feiten - tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1, 3, 4 primair, 5 primair, 6, 8 primair, 9, 10, 11, 12 primair, 13, 15 primair, 16 primair en 17 primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich in een periode van ongeveer twee jaren samen met een (verschillende) andere persoon schuldig gemaakt aan 12 woninginbraken, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Dit zijn bijzonder ergerlijke feiten, waardoor de benadeelden financiële en emotionele schade hebben geleden. Bovendien brengen dergelijke feiten in het algemeen gevoelens van onbehagen en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Daarnaast heeft de verdachte twee gsm's voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die gsm's redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit door misdrijf verkregen goederen betroffen. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan schuldheling. Door zo te handelen wordt het plegen van andere (vermogens)misdrij-ven begunstigd.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 7 maart 2006, meermalen, zij het in het verdere verleden, is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen. De verdachte kan gelet op de onderhavige feiten niet anders worden beschouwd dan als een persoon die beroepsmatig woninginbraken pleegt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan 14 andere - niet tenlastegelegde - woninginbraken, zoals kort aangeduid op de hiervoor ingevoegde inleidende dagvaarding. Deze zijn door het openbaar ministerie bij deze strafzaak onder hetzelfde parketnummer gevoegd met het oog op de aan de verdachte op te leggen straf.
Het hof heeft op deze feiten acht geslagen bij de beslissing over de straf, waarbij het ervan is uitgegaan dat de verdachte terzake van die feiten niet afzonderlijk zal worden vervolgd.
Het hof is - alles overwegende, waaronder de omstandigheid dat het hof 3 woninginbraken meer bewezen acht dan door de rechtbank zijn bewezen verklaard, alsmede gelet op de generale en de speciale preventie - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke, deels voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof overweegt hiertoe als volgt. Bij de Wet herijking wettelijke strafmaxima van 22 december 2005, in werking getreden op 1 februari 2006, is artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht gewijzigd. De wet kent terzake geen overgangsrecht, derhalve heeft het hof, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juli 2001, NJ 2002, 482, bezien of deze wijziging getuigt van een gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van de feiten waarop die bepaling betrekking heeft, dan wel is ingegeven door de wens de straftoemetingsmogelijkheden te verruimen en de rechter aldus in staat te stellen om een op de persoon van de dader toegesneden straf op te leggen.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel is in de Tweede Kamer het amendement Wolfsen aangenomen, als gevolg waarvan artikel 14a is gewijzigd. Blijkens de toelichting op dit amendement ziet de wijziging van artikel 14a op herstel van het evenwicht tussen een zware bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling en de daar tegenover staande gevangenisstraf door het maximum als voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf te verhogen tot twee jaar. Het wetsvoorstel beoogde de op strafbare feiten gestelde strafmaxima meer tot uitdrukking te laten brengen in welke mate het feit maatschappelijk onaanvaardbaar wordt geacht. Naar het oordeel van het hof geeft de in dit amendement en daarmee door de wetgever aanvaarde wijziging van artikel 14a, mede blijk van een gewijzigd inzicht van de wetgever.
Op grond van artikel 1 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht moet vervolgens worden bezien welke bepaling voor de verdachte het gunstigst is. De afweging die het hof thans dient te maken is die tussen het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf, en het opleggen van langdurige gevangenisstraf met een groter voorwaardelijk deel dan op grond van artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht oud mogelijk is. In het onderhavige geval en bij oplegging van langdurige gevangenisstraf met een groter voorwaardelijk deel, is toepassing van de nieuwe bepaling voor de verdachte gunstiger, derhalve zal het hof met toepassing van het per 1 februari 2006 geldende artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht een langdurige gevangenisstraf met een groter voorwaardelijk deel opleggen.
Vordering tot schadevergoeding [.]
(...)
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 310, 311, 311(oud) en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het 12 primair en 13 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 primair, 5 primair, 6, 8 primair, 9, 10, 11, 12 subsidiair, 15 primair, 16 primair en 17 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt, dat een op 1 (één) jaar bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij (...)
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. A.J.M. Kaptein en mr. G.J.W. van Oven, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 april 2006.