Uitspraak : 26 april 2006
Rekestnummer : 1214-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04/4911
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. J.P. van Ginkel,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. A. Vijftigschuld.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 6 oktober 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 12 juli 2005.
De moeder heeft op 23 november 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 15 november 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 24 maart 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. Tijseling, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. C.J.P. Liefting. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vader onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de kinderalimentatie voor de nog minderjarige kinderen:
[kind 1], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 1], en
[kind 2], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 2],
ook hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen, de draagkracht van de vader.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende – het hof begrijpt: met wijziging van de beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 9 augustus 1999 – te bepalen dat de kinderalimentatie met ingang van 28 augustus 2002 en zolang de schuldsanering op de vader van toepassing is, op nihil wordt gesteld, althans op een ander door het hof te bepalen bedrag.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof te bepalen dat de vader alsnog niet-ontvankelijk is, althans dat dit verzoek wordt afgewezen, met veroordeling van hem in de kosten van het hoger beroep.
4. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de nihilstelling van de door hem te betalen kinderalimentatie eerst heeft doen ingaan op 24 augustus 2004 in plaats van op 28 augustus 2002. Ter onderbouwing van zijn standpunt stelt de vader onder meer dat de Wet schuldsanering natuurlijke personen (hierna: WSNP) vanaf 28 augustus 2002 van toepassing is verklaard en dat de bewindvoerder in de berekening van de beslagvrije voet geen rekening heeft gehouden met de opgelegde kinderalimentatie. De moeder heeft, naar de mening van de vader, geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven af te wijken van het advies van de werkgroep alimentatienormen inhoudende dat de alimentatie voor de duur van de van toepassing verklaring van de WSNP op nihil wordt gesteld. Bovendien heeft de moeder niet betwist dat de vader geen draagkracht had om de vastgestelde bijdrage te kunnen betalen met ingang van 28 augustus 2002. Overigens voert de vader aan dat bij honorering van zijn verzoek, van terugbetaling van alimentatie geen sprake is aangezien hij sinds 28 augustus 2002 geen kinderalimentatie meer heeft betaald. De moeder heeft de bijdrage in het verleden nimmer geëxecuteerd en heeft, aldus de vader, uitdrukkelijk afstand gedaan van de termijnen kinderalimentatie vanaf 28 augustus 2002 tot de datum waarop de schuldsanering geëindigd zal zijn.
5. De moeder betwist dat zij het recht op kinderalimentatie in de genoemde periode heeft prijsgegeven, hetgeen volgens haar blijkt uit het feit dat zij debiteur is in de schuldsanering van de vader. Naar de mening van de moeder is de toepasselijk verklaring van de WSNP niet onverenigbaar met het voortbestaan van een verplichting tot levensonderhoud, aangezien de Hoge Raad heeft bepaald dat bijzondere omstandigheden kunnen rechtvaardigen dat een uitzondering wordt gemaakt op het uitgangspunt dat, indien een alimentatieplichtige definitief is toegelaten tot de WSNP, een verzoek tot nihilstelling van de alimentatie voor de duur van de schuldsaneringsregeling wordt toegewezen. Het feit dat de vader nog immer geen gevolg heeft gegeven aan de opdracht van de bewindvoerder ander werk op zijn niveau te zoeken, terwijl, aldus de moeder, aangenomen mag worden dat hij daartoe wel in staat is, is naar de mening van de moeder zo’n bijzondere omstandigheid. Ook het feit dat de vader geen vergoeding vraagt aan een kennis/oud-collega die regelmatig bij hem verblijft, acht de moeder in deze van belang.
6. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof als volgt. In geschil is thans nog de periode van 28 augustus 2002 tot 24 augustus 2004. De vraag is of in redelijkheid van de moeder gevergd kan worden dat aan de nihilstelling van de kinderalimentatie terugwerkende kracht wordt toegekend tot 28 augustus 2002. Voor de beoordeling acht het hof de volgende omstandigheden van belang. Tussen de ouders staat vast dat de WSNP met ingang van 28 augustus 2002 op de vader van toepassing is verklaard. De vader heeft onbetwist gesteld dat hij de moeder bij brief van 19 september 2002 op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij op genoemde datum was toegelaten tot de WSNP. Verder is genoegzaam gebleken dat de moeder zich heeft gerealiseerd dat de vader niet over enige draagkracht beschikte om kinderalimentatie te voldoen gedurende de tijd dat de WSNP op hem van toepassing was verklaard, nu de moeder aan de vader heeft laten weten dat zij de kinderalimentatie niet zou opeisen zolang de WSNP van toepassing was verklaard. De vader heeft sinds de toepassing van de WSNP geen alimentatie betaald. Een vermindering van de kinderalimentatie in dit tijdvak tot nihil leidt derhalve niet tot enige terugbetalingsverplichting van de moeder. De moeder heeft gesteld dat er bijzondere omstandigheden zijn op basis waarvan zou moeten worden geoordeeld dat een uitzondering gemaakt moet worden op het uitgangspunt dat gedurende de toepasselijkheid van de WSNP, een verzoek tot nihilstelling dient te worden toegewezen. Het hof is van oordeel dat hetgeen de moeder in dit verband heeft gesteld omtrent de verplichting van de vader om ander werk te zoeken en omtrent het (vermeende) frequente verblijf van een kennis/oud-collega in de woning van de vader, onvoldoende is om het verzoek tot nihilstelling af te wijzen. Gelet op het vorenstaande, en met inachtneming van het feit dat de moeder reeds bij voornoemde brief van de vader van 19 september 2002 op de hoogte is gesteld van het feit dat de vader een nihilstelling zou verzoeken, zodat de moeder er steeds rekening mee heeft kunnen houden dat een verzoek tot nihilstelling zou worden ingediend door de vader, is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader dient te worden toegewezen.
7. De moeder heeft het hof verzocht zich uit te laten over het tijdstip waarop de WSNP definitief is geëindigd. Naar het oordeel van het hof ligt het niet op zijn weg om hieromtrent enige beslissing te geven in het kader van het geschil betreffende alimentatie ten laste van de vader en ten behoeve van de kinderen.
8. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
9. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de moeder is verzocht, de vader te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep en zal deze tussen de ouders compenseren.
10. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 9 augustus 1999 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage - de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 28 augustus 2002 en zolang de WSNP op de vader van toepassing is, op nihil;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus, dat de ouders de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Labohm en Van der Burght, bijgestaan door mr. Sijbesma als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2006.