Uitspraak : 29 maart 2006
Rekestnummer : 842-HR-05
Rekestnr. rechtbank : EV 02-1482
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
de William Schrikker Stichting,
in haar hoedanigheid van voogdes over:
[kind 1] en
[kind 2],
gevestigd te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de WSS.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. [vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
3. [oom],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de oom, hierna gezamenlijk te noemen: de verzoekers, en
4. de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.
Met een op 12 augustus 2002 ter griffie van de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, ingekomen verzoekschrift, hebben de vader, de moeder en de oom, als ouders en oom van de minderjarigen [kind 1], geboren op [geboortedatum], verder te noemen: [kind 1], en [kind 2], geboren op [geboortedatum], verder te noemen: [kind 2], alsmede [kind 1] zelf zich gewend tot die rechtbank en primair verzocht de oom op de voet van artikel 1:250 BW tot bijzondere curator over de minderjarigen, althans subsidiair een onzijdig persoon als bijzondere curator, te benoemen. De WSS heeft het verzoek bestreden.
De kantonrechter heeft bij beschikking van 16 december 2002 de oom tot bijzondere curator benoemd. Tegen deze beschikking heeft de WSS hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 27 november 2003 heeft het hof de beschikking van de kantonrechter vernietigd en het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator afgewezen.
Tegen de beschikking van het hof hebben de ouders en de oom beroep in cassatie ingesteld. De WSS heeft geen verweerschrift ingediend.
Bij beschikking van 4 februari 2005 heeft de Hoge Raad de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 27 november 2003 vernietigd en het geding verwezen naar dit hof ter verdere behandeling en beslissing.
De zaak is op 13 juli 2005 door de WSS bij dit hof aangebracht met het verzoek deze zaak in behandeling te nemen.
Van de zijde van de WSS zijn bij het hof op 27 januari 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de oom zijn bij het hof op 30 december 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 15 februari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: namens de WSS: mr. C. Vrij en L.P. Coomans, en de moeder, de vader en de oom, bijgestaan door hun advocaat, mr. J. Elte. Partijen hebben het woord gevoerd, mr. J. Elte onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie. [kind 1] en [kind 2] zijn in raadkamer gehoord.
Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.1 als volgt zijn weergegeven:
"De kinderen, die door de vader zijn erkend en over wie de moeder van rechtswege met het gezag was belast, verbleven vanaf 1993 in een pleeggezin. Bij beschikking van 6 maart 1996 van de rechtbank te Amsterdam is de moeder ontheven uit het ouderlijk gezag over de kinderen en is de voogdij opgedragen aan de Stichting Jeugd en Gezin Noord-Holland te Hilversum. Bij beschikking van 19 januari 2000 van de kantonrechter te Hilversum is deze stichting ontslagen als voogdes en is WSS tot voogdes benoemd."
BEOORDELING VAN DE ZAAK NA VERWIJZING DOOR DE HOGE RAAD
1. In geschil is de benoeming van de oom, de heer [oom] tot bijzondere curator over de minderjarigen [kind 1] en [kind 2] bij de beschikking van de kantonrechter van 16 december 2002. De kantonrechter was op de voet van artikel 1:250 BW tot benoeming van de oom tot bijzondere curator overgegaan, nadat een geschil tussen de verzoekers en de WSS was ontstaan omtrent de verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] in het gezin van de pleegmoeder.
2. De WSS wenst alsnog de vernietiging van de bestreden beschikking en afwijzing van het inleidende verzoek. Volgens de WSS heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat er sprake zou zijn van een belangenstrijd tussen de voogd en de minderjarigen betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Voorts heeft de WSS aangevoerd, dat zo al zou moeten worden overgegaan tot de benoeming van een bijzondere curator, niet de oom benoemd diende te worden, wegens de belangenverstrengeling die dan aanwezig zou zijn gezien het feit dat degene die als bijzondere curator was voorgesteld de broer is van de vader van [kind 1] en [kind 2].
3. Hiertegen is door de ouders en de oom aangevoerd, dat er wel sprake was van een belangenstrijd. Aanleiding voor het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator was immers de melding van [kind 1] in augustus 2002, dat binnen het pleeggezin waarin hij en [kind 2] verbleven, sprake was van mishandeling en geestelijke verwaarlozing. [kind 1] weigerde terug te keren in het pleeggezin. De WSS heeft daarop volgens de ouders, de oom en [kind 1] zelf niet adequaat gereageerd. De destijds verantwoordelijke gezinsvoogd heeft het vermoeden van mishandeling slechts met de pleegmoeder besproken, die de mishandeling heeft ontkend, waarop [kind 2] in het betreffende pleeggezin is gebleven.
4. Met inachtneming van het voormelde arrest van de Hoge Raad overweegt het hof als volgt.
Uit de wetsgeschiedenis van art. 1:250 BW moet worden afgeleid, dat het weliswaar niet de bedoeling van de wetgever is geweest algemene opvoedingsproblemen met behulp van een bijzondere curator tot een oplossing te brengen, maar dat wel is beoogd te voorzien in de mogelijkheid van benoeming van een bijzondere curator, wanneer met betrekking tot de verzorging en opvoeding een wezenlijk conflict is ontstaan tussen de minderjarige en degene die als wettelijke vertegenwoordiger met zijn verzorging en opvoeding is belast. De wetgever heeft daarbij gedacht aan concrete problemen, die, indien de bijzondere curator niet buiten rechte een oplossing weet te bereiken, zo nodig in een door deze aanhangig te maken procedure zullen moeten worden beslist.
5. Uit de stukken en het verhandelde is gebleken, dat de ouders, de oom en [kind 1] een conflict hadden met de WSS over het verblijf van [kind 1] en [kind 2] in het pleeggezin, waarin naar hun mening sprake was van mishandeling en geestelijke en lichamelijke verwaarlozing, en dat, nu dit heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de WSS, het niet opportuun was dat de WSS zelf onderzoek zou gaan verrichten naar het eigen falen. Daarop hebben de verzoekers aan de kantonrechter verzocht een bijzondere curator te benoemen. Zij hebben niet beoogd het algehele gezag over [kind 1] en [kind 2] te doen vervangen. Zij hebben slechts beoogd de benoeming van een bijzondere curator voor de concrete situatie, waarin een conflict was ontstaan over de (veiligheid van de) verblijfplaats van de kinderen. Het hof is van oordeel dat voor een dergelijk ingrijpend en wezenlijk concreet conflict tussen de kinderen en de WSS die tot hun wettelijke vertegenwoordiger is benoemd, de kantonrechter terecht een bijzondere curator heeft benoemd. De benoeming heeft zich terecht ook uitgestrekt tot [kind 2]. Haar geestelijke handicap in aanmerking genomen, kon de kantonrechter ook ambtshalve in een dergelijk geval een bijzondere curator benoemen.
Het hof zal de beschikking van de kantonrechter mitsdien bekrachtigen, zij het met verbetering van gronden: de benoeming geschiedt met het oog op en voor de duur van het conflict tussen de kinderen en de WSS omtrent de (veiligheid van de) verblijfplaats van de kinderen in het pleeggezin.
6. De gezinsvoogd is sinds 2002 vervangen, met behoud van de WSS als voogdes. [kind 2] verblijft momenteel bij de moeder en bezoekt een school voor speciaal onderwijs, die de bijzondere curator voor haar heeft gevonden. Daar gaat het goed met haar. [kind 1] verblijft momenteel bij de moeder, en vier dagen per week (dag en nacht) bij [x] in [woonplaats] Zuidoost. Deze situatie heeft de instemming van alle betrokkenen. De verstandhouding van de ouders, de oom en de minderjarigen met de huidige gezinsvoogdes is goed. Deze heeft ter zitting verklaard, dat zij de oom in voorkomende gevallen betreffende de problemen van de minderjarigen consulteert en dit zal blijven doen.
7. Gezien het voorgaande constateert het hof, dat niet langer sprake is van het conflict tussen de minderjarigen en hun wettelijke vertegenwoordiger, de WSS, betreffende (de veiligheid van) hun verblijfplaats. De bijzondere curator heeft zich van de concrete taak gekweten, waarvoor hij destijds door de kantonrechter is benoemd. Nu alle betrokkenen hebben verklaard de bemoeienissen van de oom op prijs te stellen, gaat het hof er wel van uit, dat de gezinsvoogdes de oom zal blijven consulteren.
8. Gezien het voorgaande komt het hof niet meer toe aan de tweede grief van de WSS, dat de kantonrechter een andere persoon dan de oom als bijzondere curator had moeten benoemen.
bekrachtigt de bestreden beschikking van de kantonrechter te Amsterdam van 16 december 2002 met verbetering van gronden, zoals overwogen in rechtsoverweging 5 van deze beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Scheij en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijge-staan door mr. Arnbak-d'Aulnis de Bourouill als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2006.