Rolnummer: 22-000373-05 PO
Parketnummer(s): 11-010504-03
Datum uitspraak: 10 maart 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Dordrecht van 13 januari 2005 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:
Bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit gerechtshof van 10 maart 2006 is de veroordeelde, voor zover hier van belang, terzake van het in zijn strafzaak bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
De politierechter in de rechtbank te Dordrecht heeft bij vonnis van 13 januari 2005 aan de veroordeelde, ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit die feiten, de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
EUR 5.091,-.
De veroordeelde heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2006.
Vordering van het openbaar ministerie
De vordering van het openbaar ministerie houdt in dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal EUR 5.091,- (vijfduizendeenennegentig euro), ter ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit de in zijn strafzaak onder 1 bewezenverklaarde feiten.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft, met verbetering van een in eerste aanleg gemaakte rekenfout, geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van EUR 5.191,-, minus het bedrag ter grootte van de in de strafzaak toe te wijzen vordering tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling van de vordering
Naar het oordeel van het hof heeft de veroordeelde tot het hierna vermelde bedrag wederrechtelijk voordeel verkregen door middel van of uit baten van de in zijn strafzaak bewezenverklaarde feiten.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Motivering van de op te leggen maatregel
Gelet op het feit dat de buren die naast het betreffende pand wonen volgens hun verklaring reeds in oktober 2002 een henneplucht hebben geroken, gaat het hof, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, gelet op de periode van 10 weken per oogst, uit van 3 geslaagde oogsten (en de aangetroffen aanplant) in de periode van september 2002 tot en met 23 juni 2003.
In de betreffende woning zijn in totaal 429 hennepplanten (249 planten op de benedenverdieping en 180 op de bovenverdieping) aangetroffen.
Uitgaande van een gemiddelde opbrengst van ten minste 22 gram per plant gaat het hof er vanuit dat in totaal 28.314 gram (22 x 429 x 3 = 28.314) wiet (hennep) is geoogst.
Blijkens de Europese lijst van verkoopprijzen van nederwiet van de organisatie Europol te 's-Gravenhage van juli 1999 kan worden uitgegaan van een opbrengst van EUR 2.500,- per kilo wiet.
In casu is de totale opbrengst van de drie oogsten derhalve 2.500 x 28,314 = EUR 70.785.
Aannemelijk is geworden dat de veroordeelde kosten heeft gemaakt met betrekking tot deze oogsten, uitgezonderd voor stroomverbruik.
Het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) gaat op basis van ervaringsregels thans uit van EUR 250,- aan totale vaste kosten per oogst van 350 planten. Dit uitgangspunt is in deze zaak niet bestreden. In casu bedragen de vaste kosten in totaal derhalve 1,4 x 429 x 3 = EUR 1.801,80.
Met betrekking tot de variabele kosten gaat het hof uit van EUR 4,40 per plantje, het hof zal als variabele kosten dan ook berekenen 4,40 x 429 x 3 = EUR 5.662,80.
Tenslotte gaat het BOOM bij een kwekerij van 400 tot 500 planten uit van EUR 6.000,- aan investeringskosten, met een afschrijving van EUR 300,- per oogst. Ook deze raming is in deze zaak niet bestreden.
Het hof zal het verkregen voordeel derhalve schatten op:
Vaste kosten EUR 1.801,80
Variabele kosten EUR 5.662,80
Afschrijvingskosten EUR 900,00
------------
Totaal EUR 62.420,40
Gelet op bovenstaande stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat (afgerond) vast op EUR 62.000,-
Ter terechtzitting in hoger beroep is aannemelijk gemaakt dat de veroordeelde, thans bijna zestig jaar, gelet op zijn arbeidsverleden in de laatste jaren en op zijn lichamelijke gesteldheid in de overzienbare toekomst nauwelijks verdiencapaciteit zal hebben. Ook neemt het hof aan dat de dochter van de veroordeelde een aandeel in de opbrengst heeft genoten. Om deze beide redenen zal het hof de op te leggen betalingsverplichting sterk matigen.
Het hof zal de veroordeelde de verplichting opleggen een bedrag van EUR 20.000,- aan de Staat te betalen.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op EUR 62.000,- (tweeënzestigduizend euro).
Legt aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van in totaal EUR 20.000,- (twintigduizend euro).
Dit arrest is gewezen door mr. S.C.H. Koning, mr. S.K. Welbedacht en mr. I.M. Abels, in bijzijn van de griffier mr. F. Rutten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 maart 2006.
Mr. I.M. Abels is buiten staat dit arrest te ondertekenen.