ECLI:NL:GHSGR:2006:AV5847

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
685-R-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • A. van Nievelt
  • J. Reinking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatieverplichting na echtscheiding en onvoldoende financiële transparantie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank te Rotterdam, waarin de partneralimentatie door de man is verlaagd naar nihil. De vrouw, die in hoger beroep is gekomen, stelt dat er geen wijziging van omstandigheden is die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigt. De man daarentegen betoogt dat de vrouw inmiddels inkomen uit arbeid heeft en dat haar behoefte aan alimentatie daardoor is verminderd. De rechtbank had eerder bepaald dat de man aan de vrouw een partneralimentatie van € 1.900,- per maand moest betalen, maar de man heeft verzocht om deze alimentatie te verlagen, omdat de vrouw volgens hem niet voldoende inzage heeft gegeven in haar financiële situatie. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw heeft aangevoerd dat zij nooit meer dan het afgesproken bedrag heeft verdiend en dat zij sinds september 2004 een ziektewetuitkering ontvangt. De man heeft echter betwist dat de vrouw geen andere inkomstenbronnen heeft en heeft gesteld dat zij ook een WW-uitkering heeft ontvangen. Het hof oordeelt dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd van haar financiële situatie en dat zij niet heeft aangetoond dat haar behoefte aan alimentatie niet is gewijzigd. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vrouw af.

Uitspraak

Uitspraak : 22 februari 2006
Rekestnummer : 685-R-05
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 05-41
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. E. Grabandt,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. A.B. Sluijs.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 10 juni 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 11 maart 2005.
De man heeft op 22 augustus 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 9 januari 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 10 januari 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 18 januari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Bootsma, en de man, bijgestaan door zijn procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Bij beschikking van 26 november 2002 heeft de rechtbank te Haarlem tussen partijen, met elkaar gehuwd op [datum], de echtscheiding uitgesproken.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man aan de vrouw een partneralimentatie zal betalen van € 1.900,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, onder uitsluiting van de wettelijke indexering tot 1 januari 2004.
Nadien heeft de man een verzoekschrift ingediend tot wijziging van de beschikking van de rechtbank te Haarlem van 26 november 2002 en tot bepaling dat de partneralimentatie ten behoeve van de vrouw met terugwerkende kracht per 1 januari 2004 op nihil gesteld wordt, dan wel te verlagen tot het bedrag waarop de vrouw op grond van het convenant van 27 september 2002 recht heeft en voorts te bepalen dat de man met ingang van 1 januari 2005 niet langer gehouden is bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw, dan wel de alimentatie te verlagen tot een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht. De vrouw heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank te Haarlem gewijzigd in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2004 wordt bepaald op nihil. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2005 niet langer gehouden is bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, een wijziging van omstandigheden.
2. De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en vast te stellen dat de beschikking van de rechtbank te Haarlem van 26 november 2002 van kracht blijft. De man bestrijdt haar beroep.
Wijziging van omstandigheden
3. De man heeft in eerste aanleg gesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Volgens de man is de behoefte van de vrouw aan een bijdrage ten laste van hem verminderd. Immers, de vrouw is inkomsten uit arbeid gaan genieten. Zij werkt sinds 10 mei 2004 als cateringmedewerkster bij [werkgever]. De man vermoedt echter dat de vrouw daarvoor al (sinds november 2003) betaalde werkzaamheden heeft verricht.
De vrouw volhardt volgens de man in haar weigering inzage in haar inkomsten te geven, overeenkomstig de bepalingen van het echtscheidingsconvenant. De man meent dan ook dat de vrouw thans meer inkomsten heeft dan zij kenbaar wil maken. Nu de man de huidige behoefte van de vrouw niet kan vaststellen, neemt hij aan dat zij sinds zij is gaan werken in het geheel geen behoefte meer heeft aan een partneralimentatie ten laste van hem.
Op grond van het vorenstaande heeft de man in eerste aanleg verzocht de partneralimentatie ten behoeve van de vrouw met ingang van 1 januari 2004 op nihil te stellen. De vrouw heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd.
4. De vrouw betwist in hoger beroep dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Zij voert daartoe het volgende aan. Op grond van artikel 1.7 van het echtscheidingsconvenant mocht de vrouw in 2004 een bedrag van € 1.029,10 per maand verdienen. De vrouw heeft in 2004 evenwel nooit meer verdiend dan een bedrag van € 1.029,10 per maand. Ter staving van haar stelling heeft de vrouw de jaaropgave 2004 van [ voormalig werkgever] in het geding gebracht. Uit deze jaaropgave blijkt volgens de vrouw dat haar inkomen in 2004 € 6.714,- bedroeg. Vanaf 27 september 2004 ontvangt de vrouw, in plaats van haar inkomen, een ziektewetuitkering van € 159,75 netto per week, zo heeft zij ter zitting verklaard.
Voorts betwist de vrouw dat zij de bepalingen van het echtscheidingsconvenant, ten aanzien van het overleggen van financiële gegevens aan de man, niet nakomt. De vrouw heeft de man op de hoogte gesteld van het feit dat zij weer aan het werk is gegaan. Op grond van de bepalingen van het echtscheidingsconvenant behoefde de vrouw alleen de jaaropgave aan de man ter beschikking stellen. Dat heeft zij gedaan. In het echtscheidingsconvenant is niets opgenomen over het overleggen van belastingaangiften of salarisspecificaties, aldus de vrouw.
5. De man heeft in hoger beroep de stellingen van de vrouw gemotiveerd weersproken. Volgens de man heeft de vrouw vanaf 4 november 2003 tot en met september 2004 naast haar inkomen uit arbeid een WW-uitkering ontvangen. Ook heeft de vrouw volgens de man vanaf september 2004 naast haar inkomen een ziektewetuitkering ontvangen. Bovendien heeft de vrouw, zo stelt de man, over 2003 de inkomsten bij [ voormalig werkgever] verzwegen. Ter zitting heeft de man gesteld dat de vrouw ook beschikt over andere inkomensbronnen, waaronder een lijfrentepolis. De man stelt dat de behoefte van de vrouw aan een bijdrage ten laste van hem ook op grond van haar inkomen uit vermogen is gewijzigd.
6. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de vrouw inkomen uit arbeid is gaan genereren. Daarmee staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Dit brengt met zich mee dat de behoefte van de vrouw aan een aanvullende bijdrage ten laste van de man opnieuw dient te worden bezien.
7. Het ligt op de weg van de vrouw om, gelet op de stellingen van de man, het hof, wat er ook zij van de bepalingen in het convenant ten aanzien van het (onverwijld) verstrekken van financiële gegevens aan de man, inzage te verschaffen in haar (huidige) financiële positie, teneinde te kunnen oordelen of de wijziging van omstandigheden een wijziging van haar behoefte aan een aanvullende bijdrage ten laste van de man met zich brengt. Het hof is van oordeel dat de vrouw daarin tekort is geschoten en overweegt daartoe als volgt.
8. De vrouw stelt dat haar behoefte sedert de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant niet is gewijzigd. Deze stelling had de vrouw, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man, met voldoende verificatoire bescheiden dienen te onderbouwen. De vrouw heeft weliswaar in hoger beroep een aantal financiële stukken overgelegd, waaronder: een viertal salarisspecificaties van [ voormalig werkgever] (periode week 19 tot en met 22), de jaaropgave 2004 van [ voormalig werkgever], een loonopgave van [ voormalig werkgever] (periode 200401 tot en met 200453) en de belastingaangifte 2003. Echter, de vrouw heeft met deze stukken naar het oordeel van het hof geen volledig beeld gegeven van haar financiële positie (inkomen en vermogen) in de bestreden periode. Daartoe neemt het hof onder meer het volgende in aanmerking.
9. De belastingaangifte 2004 (die betrekking heeft op de bestreden periode), heeft de vrouw, hoewel daarom is verzocht, niet overgelegd. Ter zitting heeft zij hiervoor, desgevraagd, geen afdoende verklaring kunnen geven.
10. Volgens de man heeft de vrouw in 2004 (het hof leest: tegelijkertijd) een inkomen uit arbeid en een ziekewetuitkering ontvangen. De vrouw stelt daarentegen dat zij vanaf 27 september 2004, in plaats van haar inkomen, een ziektewetuitkering ontvangt. Deze ziektewetuitkering bedraagt volgens haar € 159,75 netto per week. Ter staving van haar stelling heeft de vrouw een bankafschrift overgelegd van 17 juni 2005. De vrouw heeft evenwel niet met stukken aangetoond dat zij sedert 27 september 2004 niet langer meer een inkomen uit arbeid genereert.
11. De vrouw heeft evenmin duidelijkheid verschaft over de WW-uitkering die zij, zoals de man stelt, tot en met september 2004 naast haar inkomen uit arbeid zou hebben ontvangen.
12. Ter zitting is vast komen te staan dat de woning van de vrouw is verkocht en geleverd per 2 januari 2006. De vrouw heeft geen inzage verschaft in de omvang van de overwaarde van de woning. Zij stelt weliswaar dat zij in de schuldsanering zit en dat de overwaarde van de woning zal worden aangewend voor het aflossen van de schulden. Echter, uit de door de vrouw overgelegde brief ter zake van de schuldsanering blijkt alleen dat de vrouw heeft verzocht in aanmerking te komen voor schuldhulpverlening. De vrouw heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij is toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen.
13. Nu de vrouw niet, althans onvoldoende - door middel van het overleggen van stukken - inzage heeft gegeven in haar inkomens- en vermogenspositie in de bestreden periode, moet het ervoor gehouden worden dat zij, met ingang van 1 januari 2004, niet langer behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage ten laste van de man.
14. Voorts heeft de man in eerste aanleg gesteld dat van de vrouw verlangd kan worden, haar gezondheid en de zorg voor Maurice in aanmerking genomen, dat zij met ingang van 1 januari 2005 in haar eigen levensonderhoud voorziet. In dit verband heeft de man verzocht te bepalen dat hij met ingang van 1 januari 2005 niet langer gehouden is bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd weersproken.
15. Het hof begrijpt het verzoek van de man aldus dat hij verzoekt zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw in duur te beperken. In verband met het ingrijpende karakter van een beslissing in deze ziet het hof in hetgeen door de man is aangevoerd geen aanleiding om de alimentatieverplichting van de man in duur te beperken. Het hof zal derhalve dit verzoek afwijzen.
16. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
17. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
18. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de nihilstelling;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Van Nievelt en Reinking, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2006.