ECLI:NL:GHSGR:2006:AV5137

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/965 KG
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van conservatoir beslag op woning wegens onvoldoende gegronde vrees voor verduistering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 2 maart 2006 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding tussen [appellant] en GB Vastgoed B.V. [appellant] had in verband met bouwwerkzaamheden van GB Vastgoed twee facturen ontvangen. Na het verkrijgen van verlof heeft GB Vastgoed op 1 juni 2005 conservatoir beslag gelegd op de woning van [appellant]. [appellant] vorderde in kort geding de opheffing van dit beslag, maar de voorzieningenrechter wees deze vordering af, met de overweging dat er een voldoende gegronde vrees voor verduistering bestond.

In hoger beroep heeft [appellant] drie grieven ingediend. De eerste grief betrof de vraag of het verlof voor het beslag terecht was verleend, omdat in het beslagrekest slechts sprake was van 'vrees' voor verduistering en niet van 'gegronde vrees'. De tweede grief betrof de stelling dat de voorzieningenrechter had miskend dat het aan de verzoeker lag om feiten aan te dragen die de gegronde vrees voor verduistering onderbouwen. Het hof heeft vastgesteld dat GB Vastgoed niet heeft weersproken dat in het beslagrekest enkel van 'vrees' voor verduistering sprake was.

Het hof oordeelde dat het ontbreken van het woord 'gegrond' in het rekest niet automatisch betekent dat er geen gegronde vrees voor verduistering is. Het is aan de beslaglegger om feiten en omstandigheden aan te tonen die de vrees voor verduistering rechtvaardigen. Het hof concludeerde dat GB Vastgoed niet voldoende feiten heeft aangedragen om de vrees voor verduistering te onderbouwen. Daarom heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd en de vordering van [appellant] toegewezen, waarbij GB Vastgoed werd veroordeeld om het beslag op te heffen binnen veertien dagen na betekening van het arrest, op straffe van een dwangsom.

Uitspraak

Uitspraak: 2 maart 2006
Rolnummer: 05/965 KG
Rolnr. rechtbank: KG 05/489
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te 's-Gravenhage,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. J.W. Dengerink,
tegen
GB VASTGOED B.V.,
gevestigd te Hazerswoude-Dorp, gemeente Rijnwoude,
geïntimeerde,
hierna te noemen: GB Vastgoed,
procureur: mr. P.D. van der Kooi.
Het geding
Bij exploot van 29 juni 2005 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 13 juni 2005, door de voorzieningenrechter van rechtbank te
's-Gravenhage in kort geding tussen partijen gewezen. In dit exploot en de daarnaar verwijzende conclusie van eis heeft [appellant] drie grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door GB Vastgoed bij conclusie van antwoord zijn bestreden. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep nog van belang, om het volgende.
2. [appellant] heeft in verband met opgedragen bouwwerkzaamheden (uiteindelijk) van GB vastgoed twee facturen ontvangen. Daarmee samenhangend, heeft GB Vastgoed op of omstreeks 1 juni 2005, na daartoe verkregen verlof, conservatoir beslag doen leggen op de woning van [appellant]. Laatstgenoemde vordert in dit kort geding de opheffing van dat beslag. De vordering is door de voorzieningenrechter afgewezen. Deze overwoog onder meer dat vooralsnog een voldoende gegronde vrees voor verduistering bestaat om het beslag te handhaven. [appellant] bestrijdt dit vonnis in appel.
3. Grief I strekt ten betoge dat het verlof ten onrechte is verleend, omdat in strijd met het bepaalde in art. 725 jo 711 Rv in het beslagrekest geen gegronde vrees, maar slechts vrees voor verduistering is gesteld. In grief II voert [appellant] aan dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het op de weg van de verzoeker c.q. beslaglegger ligt feiten aan te dragen waaruit blijkt dat sprake is van gegronde vrees voor verduistering. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. Het hof heeft geen kennis genomen van het door partijen niet overgelegde beslagrekest, maar omdat GB Vastgoed niet weerspreekt dat zij in dat rekest slechts spreekt van "vrees" voor verduistering en niet van "gegronde vrees" neemt het hof aan dat zulks het geval is.
4.1 Voor zover [appellant] betoogt dat geen verlof voor het beslag had mogen worden gegeven omdat het woord "gegrond" ontbreekt, faalt het betoog en daarmee de eerste grief. Art. 711 Rv vereist dat de beslaglegger stelt en bij betwisting aantoont dat er vrees voor verduistering is en dat er goede gronden zijn waarop die vrees steunt. Het gaat dus niet om het gebruik van het woord "gegrond", maar om de vraag of er feiten of omstandigheden zijn gesteld en bij betwisting aangetoond waaruit kan volgen dat de vrees voor verduistering wordt gerechtvaardigd.
4.2 Het hof, dat de inhoud van het rekest niet kent, kan niet beoordelen of het rekest feiten en omstandigheden vermeldt die de vrees voor verduistering rechtvaardigen. In elk geval betwist [appellant] dat die vrees voor verduistering gerechtvaardigd is. Het ligt dan op de weg van GB Vastgoed om feiten en omstandigheden naar voren te brengen en aan te tonen waaruit kan volgen dat die vrees wél gegrond is. Het enige dat GB Vastgoed in deze procedure daaromtrent naar voren brengt is, dat [appellant] het standpunt uitdraagt dat hij niets (meer) verschuldigd is, terwijl er volgens GB Vastgoed geen reden is om niet te betalen, en voorts dat [appellant] aan de vroegere directeur van GB Vastgoed heeft betaald en daarmee een "opzetje" lijkt te hebben gemaakt om het geld aan het zicht van GB Vastgoed te ontrekken. Wat hiervan zij, het zegt niets over de vraag of er vrees bestaat, laat staan dat deze vrees gerechtvaardigd is, dat [appellant] vermogensbestanddelen aan verhaal zal onttrekken. Dat niet kan worden uitgesloten, dat [appellant] zich zal schuldig maken aan verhaalsonttrekking is in zijn algemeenheid niet onjuist, maar onvoldoende om in een concreet geval vrees voor verduistering aan te nemen.
4.3 Het voorgaande betekent dat vooralsnog niet voldoende is komen vast te staan dat de vrees voor verduistering gegrond is. Het beslag zal als onnodig gelegd dienen te worden opgeheven. Dit betekent dat de tweede grief slaagt, zodat de derde geen behandeling meer behoeft.
5. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering toewijzen als nader vermeld. GB Vastgoed wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van eerste aanleg en dit hoger beroep. Het hof ziet aanleiding de termijn waarbinnen het beslag moet worden opgeheven op veertien dagen na betekening van dit arrest te stellen.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt GB Vastgoed binnen veertien dagen na betekening van dit arrest het op of omstreeks 1 juni 2005 gelegde conservatoir beslag op de woning van [appellant] op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag dat zij in gebreke blijft aan deze uitspraak te voldoen, met een maximum van € 10.000,--;
- veroordeelt GB Vastgoed in de kosten van dit geding, aan de zijde van [appellant] in eerste aanleg begroot op € 329,60 aan verschotten en op
€ 816,-- voor salaris van de procureur en in hoger beroep tot op heden op
€ 376,60 aan verschotten en op € 894,-- voor salaris van de procureur,
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, A.V. van den Berg en G. Dulek-Schermers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2006 in aanwezigheid van de griffier.