ECLI:NL:GHSGR:2006:AV4011

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1561-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. Gerretsen-Visser
  • J. Labohm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging voorlopige voorziening kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 8 maart 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van een voorlopige voorziening betreffende kinderalimentatie. De vader, verzoeker in deze procedure, had op 22 december 2005 verzocht om wijziging van de beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 12 augustus 2004 was gegeven. De moeder, verweerster, heeft hiertegen verweer gevoerd en op 7 februari 2006 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 februari 2006 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun procureurs.

De vader stelde dat zijn financiële situatie was veranderd, omdat hij in de periode van 7 februari 2005 tot en met 2 oktober 2005 een WW-uitkering had ontvangen. Hij verzocht om de kinderalimentatie te verlagen naar € 16,46 per maand. De moeder betwistte dit verzoek en voerde aan dat de vader niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat het verzoek een verkapt hoger beroep zou zijn van de eerdere beslissing over de voorlopige voorzieningen.

Het hof oordeelde dat de vader ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat de kinderalimentatie ter beoordeling aan het hof was voorgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de vader zijn alimentatieverplichtingen had nagekomen, maar ook dat hij het hof onjuist had voorgelicht over zijn inkomen. De vader had verzuimd te vermelden dat hij per 3 oktober 2005 weer een volledige baan had. Het hof concludeerde dat er geen gronden waren voor wijziging van de voorlopige voorzieningen en wees het verzoek van de vader af.

Uitspraak

Uitspraak : 8 maart 2006
Rekestnummer : 1561-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-3795
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. S.E. van der Meer,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. J.A.M. Koorn-Harkema.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader heeft het hof op 22 december 2005, in een scheidingszaak die bij het hof aanhangig is, verzocht de beschikking voorlopige voorzieningen van 12 augustus 2004 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage te wijzigen.
Op 11 januari 2006 heeft de vader een wijziging van zijn verzoekschrift ingediend.
De moeder heeft op 7 februari 2006 een verweerschrift ingediend.
Op 8 februari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader en de moeder, beiden bijgestaan door hun procureurs. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. De procureur van de vader heeft dit onder meer aan de hand van de bij stukken gevoegde pleitnotitie gedaan.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
De echtscheidingsbeschikking is op 15 september 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET VERZOEK
De vader verzoekt wijziging van voorlopige voorzieningen. De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in diens verzoek, omdat dit een verkapt hoger beroep zou betreffen van de beslissing in voorlopige voorzieningen.
Het hof zal de vader ontvangen in zijn verzoek, nu ook de kinderalimentatie ter beoordeling aan dit hof is voorgelegd (in de zaak met rekestnummer 720-H-05) en het om redenen van proceseconomie de voorkeur verdient om in een dergelijk geval wel van een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen kennis te nemen.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT WIJZIGING VAN VOORLOPIGE VOORZIENINGEN
1. In geschil is de voorlopige voorziening betreffende de kinderalimentatie.
2. De vader verzoekt de beschikking voorlopige voorzieningen te wijzigen ten aanzien van de kinderalimentatie, in die zin dat de vader met ingang van 7 februari 2005 aan de moeder een voorlopige kinderalimentatie zal voldoen van € 16,46 per maand. De moeder bestrijdt zijn verzoek.
3. De moeder heeft ter terechtzitting in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen het alsnog overleggen door de vader van een salaris- en een uitkeringsspecificatie, als zijnde in strijd met de goede procesorde. Naar het oordeel van het hof is hier geen sprake van, nu het stukken betreffen die kort en eenvoudig te doorgronden zijn. Het hof heeft de stukken dan ook geaccepteerd.
4. De vader stelt in zijn pleitnota dat zijn draagkracht, ten gevolge van het feit dat hij in de periode van 7 februari 2005 tot en met 2 oktober 2005 een WW-uitkering had, terwijl zijn vaste lasten in die periode gelijk zijn gebleven, aanzienlijk is verminderd ten opzichte van zijn draagkracht ten tijde van het vaststellen van de voorlopige voorzieningen. Uitgaande van zijn WW-uitkering van € 15.460,- bruto per jaar, inclusief 8% vakantiegeld, en een redelijke huur van € 314,- per maand, is de vader in staat een alimentatie van € 16,46 per maand te betalen. De moeder heeft de stelling van de vader gemotiveerd betwist.
5. Het hof overweegt het volgende. Ter terechtzitting in hoger beroep is vast komen te staan de vader aan zijn alimentatieverplichting, die hij krachtens de bestreden beschikking had, heeft voldaan. Daarbij is het hof van het feit gebleken dat de vader in zijn verzoekschrift voorlopige voorzieningen het hof onjuist heeft voorgelicht over zijn inkomen. In punt 8 van het op 22 december 2005 ingediende verzoekschrift is vermeld dat de vader een WW-uitkering verkrijgt. De advocaat van de vader heeft op basis van die WW-inkomsten een draagkrachtberekening gemaakt. Ter zitting is echter gebleken dat de vader op 3 oktober 2005 weer een volledige baan had bij een beveiligingsbedrijf en dat zijn inkomen volledig is hersteld. Ook in zijn aanvullend verzoekschrift maakt de vader geen melding dat hij per 3 oktober 2005 een werkkring had. Conform artikel 21 Rechtsvordering zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Naar het oordeel van het hof heeft de vader het hof kennelijk bewust onjuist voorgelicht nu hij op het moment van indiening van het verzoekschrift niet zijn juiste inkomensgegevens vermeldt terwijl hij wist dat die van belang waren voor de te nemen beslissing. Op grond hiervan en op grond dat de vader steeds aan zijn alimentatieverplichtingen heeft voldaan zijn er geen gronden aanwezig tot wijziging van de voorlopige voorzieningen en zal het verzoek dus worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
wijst het verzoek van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Gerretsen-Visser en Labohm, bijgestaan door mr. Janssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2006.