Uitspraak : 15 februari 2006
Rekestnummer : 788-R-05
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 04-2197
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. S. de Kluiver,
de GEMEENTE ROTTERDAM,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: J.H.P. de Leeuw.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 5 juli 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 1 april 2005, welke beschikking door hem op 8 april 2005 per post is ontvangen.
De gemeente heeft op 12 augustus 2005 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 12 juli 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 13 januari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: namens de man zijn advocaat, mr. J.A.M.J. Janssen, en namens de gemeente, J.H.P. de Leeuw. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De man heeft een affectieve relatie gehad met [naam vrouw], hierna te noemen: de vrouw. Zij hebben samen een minderjarig kind: [kind], geboren op 13 [maand] 2003, hierna te noemen: de minderjarige. De minderjarige verblijft bij de vrouw. De man heeft de minderjarige op 29 [maand] 2003 erkend.
De gemeente verleent sinds 1 februari 1997 bijstand – naar de norm van een alleenstaande ouder – aan de vrouw en vanaf 13 september 2003 eveneens ten behoeve van de minderjarige.
Bij brief van 23 oktober 2003 heeft de gemeente de man verzocht inlichtingen te verstrekken, zodat de verhaalsbijdrage ten aanzien van de minderjarige met ingang van 1 november 2003 zou kunnen worden vastgesteld. Zij deelde daarbij mee dat zij de verhaalsbijdrage ambtshalve zou vaststellen op de volledige bruto bijstandskosten wanneer de man de gevraagde inlichtingen niet zou verstrekken. De man heeft aan het verzoek van de gemeente niet voldaan.
Bij brief van 10 november 2003 is de man nogmaals in de gelegenheid gesteld relevante financiële gegevens te verstrekken, van welke gelegenheid hij geen gebruik heeft gemaakt.
Op 18 november 2003 heeft de gemeente de man een verhaalsbesluit gezonden waarin de verhaalsbijdrage voor de man ambtshalve werd vastgesteld op € 615,- per maand met ingang van 1 november 2003.
Op 4 december 2003 heeft de gemeente de man een gewijzigd verhaalsbesluit gezonden waarin de verhaalsbijdrage voor de man werd vastgesteld op € 120,- per maand met ingang van 1 december 2003, doch uitsluitend ten behoeve van de minderjarige.
De man heeft de door de gemeente vastgestelde verhaalsbijdrage niet aan haar voldaan.
Bij brief van 15 juni 2004 heeft de gemeente de man meegedeeld te zullen overgaan tot verhaal in rechte.
Bij brief van 19 juli 2004 heeft de gemeente de man een gewijzigd verhaalsbesluit gezonden waarin de verhaalsbijdrage voor de man werd vastgesteld op € 296,90 per maand met ingang van 1 augustus 2004, doch uitsluitend ten behoeve van het minderjarige.
Op 28 september 2004 heeft de gemeente de rechtbank te Rotterdam verzocht de verhaalsbijdrage ten laste van de man met ingang van 1 december 2003 te bepalen op € 120,- per maand en met ingang van 1 augustus 2004 op € 296,90 per maand, zolang de bijstandsverlening aan de vrouw mede ten behoeve van het de minderjarige voortduurt.
De man heeft tegen dit inleidende verzoek geen verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verhaalsbijdrage voor de man met ingang van 1 december 2003 vastgesteld op € 120,- per maand en met ingang van 1 augustus 2004 op € 296,90 per maand, voor zolang en voor zover door de gemeente bijstand wordt verleend aan het kind.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET PRINCIPALE EN HET INCI-DENTELE HOGER BEROEP
1. Het beroepschrift, dat bij het hof is ingekomen op 5 juli 2005, richt zich tegen een beschikking van 1 april 2005. De man heeft onweersproken gesteld dat hij deze beschikking op 8 april 2005 per post heeft ontvangen.
2. Het hof overweegt als volgt. De Algemene Bijstandswet geeft enige procedureregels voor het verhaal in rechte in artikel 103, maar bevat niet een bepaling waarin de beroepstermijn voor deze verhaalsprocedures is geregeld. Derhalve zijn – naar het oordeel van het hof – de bepalingen van de verzoekschriftprocedure van toepassing conform artikel 261 juncto artikel 358 Rv. Nu de man onweersproken heeft gesteld dat hij op 8 april 2005 kennis heeft genomen van de bestreden beschikking en op 5 juli 2005 van die beschikking in hoger beroep is gekomen, is hij, gelet op het bepaalde in artikel 358 lid 2 Rv, ontvankelijk in zijn hoger beroep.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
3. In geschil is de omvang van de verhaalsbijdrage ten laste van de man.
4. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vordering van appellant (het hof leest: de gemeente) wordt afgewezen, dan wel dat de door de man aan de gemeente verschuldigde verhaalsbijdrage vanaf 1 december 2003 wordt vastgesteld op € 76,- per maand, althans op een bedrag als het hof juist acht.
5. De gemeente heeft het beroep van de man gemotiveerd weersproken. In haar incidenteel appèl heeft de gemeente verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verhaalsbijdrage met ingang van 1 december 2003 vast te stellen op € 120,- per maand en met ingang van 1 augustus 2004 op € 245,- per maand.
Behoefte van de minderjarige
6. De man is van mening dat op basis van het voormalig gezinsinkomen en de in Trema genoemde tabellen de behoefte van de minderjarige niet hoger is dan € 215,- per maand. De gemeente heeft erkend dat de behoefte van de minderjarige te hoog is vastgesteld. Volgens de gemeente dient de behoefte van de minderjarige te worden bepaald op € 245,- per maand.
7. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De gemeente heeft het netto besteedbaar inkomen van de man berekend op € 1.575,- per maand. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en mede gelet op de tabel kosten van kinderen komt het hof de berekening van de gemeente hieromtrent niet onredelijk voor. Derhalve zal het hof de behoefte van de minderjarige vaststellen op € 245,- per maand.
8. Blijkens zijn overgelegde jaaropgave bedroeg het inkomen van de man in het jaar 2004 € 26.131,- bruto, hij is ziekenfondsverzekerde. Uit zijn salarisspecificatie over de maand februari 2005 blijkt dat de man conciërge is op een school waarmee hij een inkomen verdient van € 985,- bruto per maand. Tevens ontvangt hij een onkostenvergoeding van € 13,- netto per maand en een tegemoetkoming in de reiskosten van € 22,- netto per maand. Naast zijn functie als conciërge is de man op dezelfde school onderwijsassistent. In het kader van deze functie ontvangt de man een inkomen van € 913,- bruto per maand. Het hof zal bij het bepalen van de draagkracht van de man uitgaan van voornoemde inkomsten.
9. De man heeft een huur opgevoerd van € 327,- per maand. De gemeente heeft deze huur niet betwist, doch gesteld dat de man niet alleen zijn woning bewoont. Bij de bepaling van de draagkracht van de man dient – volgens de gemeente – daarmee rekening te worden gehouden.
De gemeente heeft haar stelling op geen enkele wijze onderbouwd, zodat voor het hof niet is gebleken dat de man samenwoont dan wel dat er een ander persoon bij hem inwonend is. Derhalve zal het hof rekening houden met het door de man opgevoerde bedrag aan huur.
10. Bij het bepalen van de draagkracht van de man houdt het hof rekening met een aanvullende premie ziektekosten van € 52,- verminderd met de gemiddelde nominale premie. De gemeente heeft nog aangevoerd dat de man mogelijk een vergoeding ter zake ziektekosten van zijn werkgever ontvangt, doch daarvan is het hof niet gebleken zodat daarmee geen rekening wordt gehouden.
11. Voorts houdt het hof bij de bepaling van de draagkracht van de man rekening met het door de man opgevoerde bedrag van € 6,- per maand ter zake premie begrafenisverzekering, nu de gemeente deze premie niet heeft weersproken.
12. Nu de gemeente de door de man opgevoerde aflossing ter zake een lening bij de Postbank van € 128,- per maand relevant acht en ook in haar eigen berekeningen heeft betrokken, zal het hof bij de bepaling van de draagkracht van de man hiermee rekening houden.
13. Met de door de man opgevoerde aflossing op zijn schuld ter zake zijn creditcard bij de Postbank van € 74,- per maand houdt het hof geen rekening nu deze schuld geen voorrang verdient boven de onderhoudsverplichting van de man.
14. De man heeft nog een bedrag van € 108,- ter zake studiekosten opgevoerd. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de man aangegeven dat de man een studie heeft gevolgd aan het conservatorium. Nog afgezien van het feit dat de man geen (financiële) bescheiden met betrekking tot zijn studie heeft overgelegd, heeft de man – naar het oordeel van het hof – de noodzaak voor het volgen van voornoemde studie niet aangetoond. Het hof overweegt daarbij dat deze kosten niet kunnen prevaleren boven de onderhoudsverplichting van de man, zodat het hof met het door de man opgevoerde bedrag hieromtrent geen rekening zal houden.
15. De man heeft een bedrag van € 42,- per maand opgevoerd ter zake omgang tussen hem en de minderjarige. Nu de gemeente dit bedrag niet heeft betwist, zal het hof bij de bepaling van de draagkracht van de man hiermee rekening houden.
Voorts heeft de man een bedrag van € 73,- per maand opgevoerd ter zake omgang tussen hem en een ander kind van hem, Ghislaine. Dit bedrag bestaat uit verblijfskosten van € 43,- per maand en reiskosten van € 30,- per maand. De gemeente heeft het bedrag aan reiskosten betwist. Gelet op de leeftijd van Ghislaine, de afstand in woonadressen en de beschikbaarheid van een fiets of openbaar vervoer, zal het hof de door de man opgevoerde reiskosten van
€ 30,- per maand bij de bepaling van de draagkracht van de man buiten beschouwing laten. Gebleken is dat de Ghislaine op 19 juni 2005 meerderjarig is geworden. Nu de gemeente het bedrag aan verblijfskosten van € 43,- per maand voor Ghislaine tot 19 juni 2005 niet heeft betwist, zal het hof bij de bepaling van de draagkracht van de man tot laatstgenoemde datum hiermee rekening houden. Vanaf 19 juni 2005 zal het hof geen rekening houden met het door de man opgevoerde bedrag van € 43,- per maand ter zake verblijfskosten voor Ghislaine.
16. Met het door de man in zijn draagkrachtberekening opgevoerde bedrag van € 5,- per maand ter zake andere bijzondere kosten, houdt het hof geen rekening nu de man deze kosten niet nader heeft gespecificeerd.
17. Nu de door de rechtbank vastgestelde ingangsdata van 1 december 2003 en 1 augustus 2004 niet in geschil zijn, neemt het hof deze als vaststaand aan.
18. Gelet op het vorenstaande is de man in staat om de door de gemeente verzochte verhaalsbijdrage te voldoen, ook in de periode dat het hof rekening houdt met de verblijfskosten van Ghislaine.
19. Mitsdien moet als volgt worden beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de verhaalsbijdrage met ingang van 1 augustus 2004 betreft, en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de gemeente moet voldoen ter zake van – ten behoeve van de minderjarige – gemaakte en nog te maken kosten van bijstand met ingang van 1 augustus 2004 een bedrag van € 245,- per maand;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oor-deel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Pannekoek-Dubois en Husson, bijgestaan door mr. Visser als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 februari 2006.