Rolnummer: 22-005445-05
Parketnummer: 10-691187-05
Datum uitspraak: 28 februari 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 31 augustus 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
[.]
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting "Noordsingel" te Rotterdam.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 februari 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging is een kopie in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder
2 impliciet primair tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1 primair en 2 impliciet subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het verzoek tot nader onderzoek
Op de grond als vermeld onder beslissing omtrent het beroep op psychische overmacht, wijst het hof dit verzoek af.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte
(na wijziging tenlastelegging) onder 1 primair en 2 impliciet primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het (na wijziging tenlastelegging)
onder 1 subsidiair en 2 impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Beslissing omtrent het beroep op psychische overmacht
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het verweer gevoerd dat de verdachte een beroep toekomt op psychische overmacht en derhalve niet strafbaar is, zodat de verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ter toelichting op dit verweer heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten onder invloed was van alcohol en mogelijk van nog een stof en/of dat hij onder invloed van een psychische stoornis handelde, als gevolg waarvan de verdachte niet meer in staat was zijn wil te bepalen. De raadsman baseert deze stelling op het gegeven dat de verdachte zich het tenlastegelegde ook niet meer kan herinneren en voorts op het beeld dat de raadsman zich van de verdachte heeft gevormd. Voorts heeft de raadsman het hof verzocht, mede ter nadere onderbouwing van zijn verweer, een rapportage te laten opmaken omtrent de psychische gesteldheid van de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vast is komen te staan dat de verdachte tijdens het plegen van de onderhavige feiten zwaar onder invloed van alcohol en mogelijk eveneens van verdovende middelen verkeerde. Hem kan worden aangerekend dat hij zich zelf in die toestand, waarin hij - getuige zijn uitlatingen - het slachtoffer kennelijk bewust heeft gestoken, heeft gebracht. Onder die omstandigheden komt hem een beroep op psychische overmacht niet toe. Uit het onderzoek ter terechtzitting is bovendien niet aannemelijk geworden dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten handelde ten gevolge van een psychische stoornis en op die grond een beroep kan doen op psychische overmacht. Het hof is voorts van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn die het opmaken van een rapport omtrent verdachtes geestesgesteldheid kunnen rechtvaardigen. Het hof verwerpt daarom dit verweer.
Strafbaarheid van de verdachte
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 impliciet primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte is na cafébezoek samen met zijn toenmalige partner naar huis gegaan. Onder invloed van alcohol en naar aanleiding van een woordenwisseling heeft hij met een mes gestoken in de richting van de borst van het slachtoffer en heeft hij het slachtoffer vervolgens tot tweemaal toe met een tweede mes in vitale delen van haar bovenlichaam gestoken, terwijl hun zoon in de woning aanwezig was.
Daarop heeft de verdachte het slachtoffer hevig bloedend achtergelaten en de andere zoon van het slachtoffer die hij tegenkwam, gezegd naar zijn moeder te gaan, die zijn moeder in hulpeloze toestand aantrof.
De verdachte heeft met deze handelwijze een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die hierdoor psychische klachten ondervindt en tevens lichamelijk letsel in de vorm van ontsierende littekens en functieverlies in haar rechterhand en -onderarm heeft opgelopen. Het is onzeker of het slachtoffer haar rechteronderarm en -hand weer normaal zal kunnen gebruiken.
Ten voordele van de verdachte heeft het hof in aanmerking genomen dat hij zich niet eerder agressief heeft gedragen, dat hij zich zelf direct na het steken bij de politie heeft gemeld en dat de bewezenverklaarde feiten ook voor hem gevolgen hebben: blijkens diens verklaring ter zitting is zijn relatie met het slachtoffer en het contact met haar en de twee kinderen geheel verbroken.
Daarentegen rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat hij in beschonken toestand de bewezenverklaarde feiten heeft begaan, in de aanwezigheid van hun nog jonge zoon en dat de tweede zoon zijn moeder ernstig gewond heeft gevonden, hetgeen voor beide kinderen onmiskenbaar een blijvende indruk moet hebben achtergelaten.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 januari 2006, zij het langer geleden, eerder is veroordeeld voor met name overtredingen van de Wegenverkeerswet, ook al strafbare feiten waarbij alcoholgebruik door de verdachte een rol speelde.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd. Als gemachtigde van de benadeelde partij heeft mr. R. Kuijer, kantoorhoudende Hillevliet 124 te 3074 KD Rotterdam, een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade van in totaal EUR 6.740,-, te weten EUR 5.000 terzake van immateriële schade, EUR 1.650,- terzake van materiële schade en EUR 90,- terzake van eigen bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en 2 impliciet primair en subsidiair tenlastegelegde.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 6.740,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet of onvoldoende betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van EUR 6.650,00 materiële en immateriële schade is geleden. Aannemelijk is geworden dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het tenlaste van de verdachte onder 1 subsidiair en 2 impliciet subsidiair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot voornoemd bedrag worden toegewezen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op EUR 90,-, zijnde de eigen bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Het hof ziet - alle omstandigheden in aanmerking genomen - waaronder de lange detentie van de verdachte, geen aanleiding tot het opleggen van een schadevergoedings-maatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45(oud), 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 impliciet subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van EUR 6.650,00 (zesduizend zeshonderdvijftig euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op EUR 90,- - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein, mr. A.J.M. Kaptein en mr. G.J.W. van Oven, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 februari 2006.
Mr. A.J.M. Kaptein is buiten staat dit arrest te ondertekenen.