Rolnummer: 22-004999-05
Parketnummer(s): 10-631094-05
Datum uitspraak: 14 februari 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 17 augustus 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
Wilfred Lambertus Willibrod Wilgo S[.]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam, FOBA 'Het Veer' te Amsterdam.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 7 februari 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is aan de verdachte terzake van het tenlastegelegde de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren opgelegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep.
Het hof heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit is een feit dat niet alleen financiële schade, maar ook ergernis en overlast met zich brengt.
De verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 6 februari 2006 in de vijf jaren voorafgaand aan het thans bewezen feit vele malen onherroepelijk wegens een misdrijf tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. Het onderhavige feit is begaan na de tenuitvoerlegging van tenminste drie van deze straffen. Naar eigen opgave van de verdachte heeft hij de diefstallen gepleegd om te voorzien in zijn primaire levensbehoeften.
Op grond van de inhoud van het dossier, en in het bijzonder gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland d.d. 28 juli 2005, opgemaakt door P. Madhoeban en W. Dambruin, is als aannemelijk naar voren gekomen - kort en zakelijk weergegeven - dat de verdachte:
- dakloos is;
- in het verleden winkeldiefstallen heeft gepleegd om te kunnen overleven;
- bij gebreke van een inkomen een hoog recidiverisico heeft;
- een zeer geïsoleerd bestaan lijdt;
- geen drugs gebruikt;
- wel eens in de war is en niet helder kan denken;
- een paranoïde denkpatroon heeft, neigt tot isolement en verwaarlozing en voldoet aan de diagnostische criteria van de schizofrenie van het gedesorganiseerde type;
- zegt medicatie niet nodig te vinden;
- medicijnen om rust te brengen in zijn chaotisch denkpatroon en een gestructureerd dagprogramma nodig heeft;
- zelf gezien zijn geestelijke gezondheidstoestand niet in staat is zich te voorzien van een woning, inkomen en dagbesteding;
- terecht kan in de Stadsgevangenis Hoogvliet in het kader van een maatregel - het hof begrijpt de maatregel van plaasting in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD) - en daar een gestructureerd dagprogramma aangeboden kan krijgen.
Het hof neemt de bovenstaande conclusies over en maakt deze tot de zijne.
Het hof heeft voorts acht geslagen op hetgeen de getuige-deskundigen dr. E. Blaauw, psycholoog, en F. den Ouden, reclasseringsmedewerker, ter terechtzitting in hoger beroep van 7 februari 2006 naar voren hebben gebracht omtrent de verdachte. Naar het oordeel van het hof is op grond van de verklaringen van deze getuige-deskundigen aannemelijk geworden dat verdachte in eerste instantie gebaat is bij het (verplicht) toedienen van medicatie en het verblijven in een prikkelarme omgeving in verband met het bij hem geconstateerde psychische ziektebeeld. Dr. E. Blaauw heeft ter terechtzitting verklaard dat het toedienen van medicatie en opvang in een prikkelarme omgeving kan geschieden in zowel de Stadsgevangenis Hoogvliet te Rotterdam - in het kader van een ISD-maatregel - als in een psychiatrisch ziekenhuis. Deze getuige-deskundige heeft voorts verklaard dat het innemen van medicatie door een verdachte in het kader van een ISD-maatregel alleen kan op basis van vrijwilligheid. Wel kan volgens de getuige-deskundige de ISD-maatregel een bijdrage leveren aan de oplossing van de psychische problematiek van de verdachte en is in dat verband een bezoek van een psychiater in het kader van een ISD-maatregel mogelijk.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan het hof overgelegd een kopie van een verzoek tot voorlopige machtiging om de verdachte te doen opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis, alsmede een kopie van een geneeskundige verklaring d.d. 13 januari 2006 betreffende de verdachte. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting medegedeeld dat de rechter, mr. M. Wagner, op 6 februari 2006 deze machtiging tot plaasting in een psychiatrisch ziekenhuis heeft verleend onder de opschor-tende voorwaarde dat de verdachte binnen veertien dagen zal worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis en dat hij zich dan niet meer in voorlopige hechtenis bevindt.
Bij de bepaling van de strafsoort- en maat heeft het hof acht geslagen op hetgeen hierboven is overwogen. Het hof is van oordeel dat de veiligheid van goederen in beginsel het opleggen van de ISD-maatregel eist. Genoemde maat-regel strekt tot beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive van de verdachte. De verdachte heeft zich immers over een lange periode schuldig gemaakt aan vele diefstallen en eerdere interventies van de zijde van justitie hebben hierin geen verandering gebracht. Het plegen van deze strafbare feiten hangt samen met de psychische problematiek van de verdachte. Blijkens de voornoemde verklaring van de getuige-deskundige Blauw kan de ISD-maatregel een bijdrage leveren aan oplossing van de psychische problematiek van de verdachte.
Toch zal het hof thans nog niet overgaan tot een onvoorwaardelijke oplegging van de ISD-maatregel. Naar 's hofs oordeel is namelijk aannemelijk geworden dat de verdachte naast verblijf in een prikkelarme omgeving bovenal gebaat is bij het toegediend krijgen van medicatie teneinde rust aan te brengen in verdachte's chaotische denkpatroon. Gezien de psychiatrische problematiek van de verdachte en omdat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep alsmede tegenover de reclassering te kennen heeft gegeven medicatie niet nodig te vinden en deze niet vrijwillig in te willen nemen, is het hof van oordeel dat opname in een psychiatrisch ziekenhuis - waar de verdachte, in tegenstelling tot een verblijf in de Stadsgevangenis Hoogvliet in het kader van een ISD-maatregel, wel gedwongen medicatie toegediend kan krijgen - op dit moment de voorkeur verdient boven plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
Nu echter aan alle voorwaarden voor plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, als bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan, zal het hof deze maatregel geheel voorwaardelijk opleggen, teneinde de verdachte in te scherpen dat hij, na een eventueel ontslag uit een psychiatrisch zieken-huis, zélf aan zijn toekomst dient te werken en daarbij hulp van anderen - waaronder de reclassering - dient te aanvaarden teneinde recidive van het plegen van strafbare feiten - en dus een eventuele tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders - te voorkomen. Het hof acht de voorwaardelijke oplegging van deze maatregel passend en geboden.
Gelet op de mogelijke duur van het behandeltraject van de verdachte is het hof van oordeel dat de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering dient te worden gebracht op de duur van de voorwaardelijke ISD-maatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 38p en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Beveelt dat die maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee (2) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich - na een eventueel ontslag uit een psychiatrisch ziekenhuis - in de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang deze instelling dit nodig oordeelt.
Verstrekt aan deze instelling opdracht om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk, mr. A.L.J. van Strien en mr. A.J.M. Kaptein, in bijzijn van de griffier
mr. F. Rutten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 februari 2006.