Uitspraak : 8 februari 2006
Rekestnummer : 1103-M-05
Rekestnr. rechtbank : 1535/04
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. E.M.H. Alkemade,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur jhr. mr. A.J. Sandberg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 15 september 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Middelburg van 15 juni 2005.
De man heeft op 14 oktober 2005 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appèl, ingediend.
De vrouw heeft op 8 november 2005 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 19 september 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 6 januari 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. M.W.A. Verhaard, en de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. C.J. de Wit. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat – voor zover in hoger beroep van belang – tussen partijen het volgende vast.
Bij beschikking van 12 mei 1999 heeft de rechtbank te Middelburg tussen partijen, met elkaar gehuwd op [datum], de echtscheiding uitgesproken, die is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op [datum].
Bij die beschikking heeft de rechtbank voorts onder meer bepaald, dat de man aan de vrouw aan alimentatie dient te betalen een bedrag van ƒ 1.300,- (€ 589,91) per maand, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Op 7 december 2004 heeft de man de rechtbank te Middelburg verzocht – met wijziging van de beschikking van 12 mei 1999 – de aan de vrouw te betalen alimentatie ten laste van de man met ingang van 1 november 2004 vast te stellen op nihil. De vrouw heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is – met wijziging van de beschikking van 12 mei 1999 – de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 januari 2005 bepaald op € 312,- per maand.
Met ingang van 1 januari 2006 bedraagt de in 1999 vastgestelde alimentatie voor de vrouw als gevolg van de wettelijke verhogingen € 709,78 per maand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
De man is geboren op [geboortedatum] en is alleenstaand. Zijn WW-uitkering bedraagt, volgens de betaalspecificaties van 27 juli 2005, 24 augustus 2005 en 21 september 2005, € 1.361,- bruto per vier weken.
De man heeft de volgende maandlasten:
- € 275,- rente van de hypothecaire geldlening;
- € 92,- bijdrage Vereniging van Eigenaren;
- € 54,- premie ziektekostenverzekering minus nominale premie;
- € 5,- premie begrafenisverzekering.
De vrouw is geboren op [geboortedatum]. Zij is in loondienst en haar inkomen daaruit bedraagt, zoals zij ter terechtzitting van het hof onweersproken heeft gesteld, € 624,- netto per maand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw: de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de man af te wijzen en de alimentatie te bepalen op € 695,55 (het hof leest: per maand), althans op een bedrag dat het hof juist acht.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt incidenteel de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man op nihil te stellen met ingang van januari 2005, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, en de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure. De vrouw verzet zich daartegen.
4. Het hof zal om praktische redenen eerst het incidenteel appel van de man behandelen.
5. In incidenteel appel heeft de man gesteld dat de vrouw haar behoefte niet heeft aangetoond en hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De vrouw krijgt een laag bedrag aan alimentatie en heeft een klein inkomen uit loondienst. Toch komt zij rond. Zij moet daarom wel een extra inkomensbron hebben en daarover zal zij gegevens dienen te verstrekken. Mogelijk wordt zij door haar vriend onderhouden. In ieder geval heeft zij inkomsten uit verhuur van een garage. Als zij die niet verhuurt, dan zal zij dat moeten doen om haar behoefte zoveel mogelijk te verminderen. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
6. Het hof overweegt het volgende. Gesteld, maar onvoldoende aannemelijk gemaakt is dat de vrouw beschikt over andere inkomensbronnen naast haar inkomen uit dienstbetrekking of door iemand onderhouden wordt. Gelet op haar inkomen staat vast dat de vrouw nog steeds behoefte heeft aan een bijdrage van de man. De grief van de man faalt.
7. De vrouw stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte slechts met € 125,- per maand aan inkomsten uit verhuur heeft rekening gehouden. Volgens de vrouw kan de man veel meer huur vragen. De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd betwist.
8. Het hof is van oordeel dat, gezien de koopprijs van het door de man verhuurde appartement van ongeveer € 61.000,-, de door de man gevraagde huur redelijk is. De eerste grief faalt.
9. De vrouw stelt in haar tweede grief dat de rechtbank ten onrechte de door de man ontvangen ontslagvergoeding van ongeveer € 39.500,- niet heeft meegenomen in de draagkrachtberekening. Gelet op de lange duur van het huwelijk en de daaruit voortvloeiende onderhoudsverplichting had de man met de ontslagvergoeding, ter aanvulling op zijn inkomen, een lijfrente moeten kopen die direct rendement oplevert, zo meent de vrouw. De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd betwist.
10. Het hof acht het redelijk bij de berekening van de draagkracht van de man met drievierde deel van de ontslagvergoeding zijn inkomen aan te vullen, met ingang van de datum van zijn ontslag tot aan de eerste dag van de maand, volgend op de dag dat hij vijfenzestig jaar wordt. Een vierde deel van die ontslagvergoeding kan in redelijkheid worden geduid als betaald door de werkgever ten behoeve van de aanvulling van ’s mans pensioenrechten. Aldus houdt het hof voor de beoordeling van ’s mans alimentatieverplichting rekening met een aanvulling op het inkomen van de man gebaseerd op drievierde deel van die ontslagvergoeding, voor de resterende tijd neerkomende op € 322,- per maand. De tweede grief van de vrouw treft in zoverre doel.
11. De vrouw stelt in haar derde grief dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met een jaarinkomen van € 17.693,- plus 8% vakantietoeslag. Uit de door de man overgelegde betaalspecificaties blijkt immers van een fiscaal inkomen van € 20.213,-, aldus de vrouw. De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd betwist.
12. Het hof overweegt het volgende. Blijkens de door de man in hoger beroep overgelegde betaalspecificaties bedraagt zijn uitkering € 1.361,- bruto per vier weken.
Naar het oordeel van het hof is de rechtbank dan ook terecht op jaarbasis uitgegaan van € 17.693,-, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. De derde grief van de vrouw faalt.
13. De vrouw heeft haar vierde grief ter terechtzitting ingetrokken, zodat deze geen bespreking meer behoeft.
14. Bij de berekening van de draagkracht van de man houdt het hof rekening met de uitkering van € 1.474,- bruto per maand, met een aanvulling daarop vanwege de ontslagvergoeding van € 322,- bruto per maand, met de inkomsten uit verhuur van het appartement van € 125,- bruto per maand en met de maandlasten zoals hiervoor onder vaststaande feiten vermeld. Op de man is de bijstandsnorm voor een alleenstaande van toepassing. Het hof bepaalt aldus de draagkracht van de man op € 485,- bruto per maand.
15. Het voorgaande brengt mee dat de alimentatie voor de vrouw niet langer overeenkomstig de wettelijke maatstaven is, zodat er reden is de alimentatie te wijzigen. Nu daartegen geen grief is gericht zal het hof gelijk de rechtbank de gewijzigde alimentatie laten ingaan op 1 januari 2005.
16. Het hof ziet geen aanleiding de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure en wijst derhalve het daartoe strekkende verzoek van de man af.
17. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
bepaalt – met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 12 mei 1999 van de rechtbank te Middelburg – de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 januari 2005 op € 485,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Reinking, Stille en Zonnenberg, bijgestaan door mr. Martens als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2006.