ECLI:NL:GHSGR:2006:AV1866

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
22-003613-04
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in de Geldnet-zaak met betrekking tot de gedode geldloper in 1993 te Den Haag

In de zaak tegen Hose Antonio R. heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 februari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep. De verdachte was eerder door de rechtbank te 's-Gravenhage veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren voor diefstal, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten. De zaak betreft de zogenaamde Geldnet-zaak, waarin een geldloper in 1993 werd doodgeschoten. Het hof heeft overwogen dat de verdachte in 1993 weliswaar in beeld was, maar dat er onvoldoende bewijs was om hem als verdachte aan te merken. Het hof concludeert dat er geen ernstige inbreuk is gemaakt op de procesorde en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. De verdachte is vrijgesproken van de onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feiten, maar is wel veroordeeld voor de diefstallen onder 2 en 3. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft een gevangenisstraf van 1 maand opgelegd, met aftrek van voorarrest. De uitspraak is gedaan na meerdere zittingen en het hof heeft kennisgenomen van de vorderingen van de advocaat-generaal en de verdediging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003613-04
Parketnummer(s): 09-757326-03
Datum uitspraak: 10 februari 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 1 juli 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
Hose Antonio R[R.]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 27 september en 6 oktober 2005, 8 november 2005 en 25 november 2005 en 27 januari 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep op vordering van respectievelijk de officier van justitie en de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1 subsidiair, eerste alternatief, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte op grond van het feit dat kennelijk bewust stukken buiten het dossier zijn gehouden waardoor de verdachte in zijn verdediging is geschaad. Daarenboven voert de raadsman van de verdachte aan dat er in het dossier onderzoekslijnen aanwezig zijn waarop niet of niet genoeg is doorgerechercheerd. Volgens de raadsman is het een feit dat er in 1993 kennelijk kansen zijn blijven liggen die nu, 12 jaar later, niet meer benut kunnen worden. Naar de mening van de raadsman kan derhalve niet anders worden geconcludeerd dan dat de mate van waarschijnlijkheid groot is dat belangrijk ontlastend materiaal zich thans niet in het dossier bevindt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte is gedurende het onderzoek in 1993 wel in beeld geweest, maar het natrekken van de toen voorhanden zijnde gegevens heeft destijds niet geleid tot het aanmerken van hem als verdachte in de zin van artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof vermag dan ook niet in te zien dat - voor zover al, gezien de enorme hoeveelheid tips die in dit onderzoek zijn binnengekomen, niet op alle mogelijke onderzoekslijnen (voldoende) is doorgerechercheerd - het opsporingsteam uit 1993 daarmee een ernstige inbreuk op enig beginsel van een behoorlijke procesorde heeft gemaakt waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte - die eerst 9 à 10 jaren later op grond van nieuwe aanwijzingen door een ander opsporingsteam, het zogenaamde Lakei-team, als zodanig is aangemerkt - aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Dat er bewust stukken buiten het dossier zijn gehouden waardoor de verdediging in enig rechtens te respecteren belang is geschaad, acht het hof niet aannemelijk geworden. In hoger beroep is in dit verband slechts naar voren gekomen dat een proces-verbaal houdende een verklaring van een op 19 februari 1993 gehoorde anonieme getuige en een bijbehorend proces-verbaal van fotoconfrontatie tot op dat moment geen deel van het dossier uitmaakten. De kern van die verklaring en het resultaat van die fotoconfrontatie waren evenwel reeds in het tot het dossier behorende politiejournaal uit 1993 terug te vinden, terwijl het openbaar ministerie, gezien de inhoud van die verklaring en het voorhanden zijnde overige onderzoeksmateriaal, naar het oordeel van het hof in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen beide vorenbedoelde stukken aanvankelijk niet aan het dossier toe te voegen. De stelling van de raadsman, inhoudende dat de mate van waarschijnlijkheid groot is dat belangrijk ontlastend materiaal zich thans niet in het dossier bevindt, kan het hof dan ook geenszins onderschrijven.
Het hof komt op grond van het vorenoverwogene tot het oordeel dat de verschillende onderdelen van het verweer, noch indien deze elk op zich, noch indien deze in onderlinge samenhang worden beschouwd, niet de conclusie kunnen rechtvaardigen dat het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair is tenlastegelegd. De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
Waar het het - door de advocaat-generaal bewezen geachte - tweede alternatief van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde betreft overweegt het hof meer in het bijzonder het navolgende.
De door de advocaat-generaal gepresenteerde bewijsconstructie steunt in belangrijke mate op door [E.R.][S.] en door de medeverdachte H[.] afgelegde verklaringen. Vooropgesteld dient te worden dat - zoals ook door de advocaat-generaal is onderkend - S[S.] en H[.] de verdachte ieder een andere rol bij de op 13 februari 1993 plaatsgehad hebbende overval toedichten: afgaande op de verklaringen van S[S.] zou de verdachte - kort gezegd - de schutter zijn geweest, afgaande op de verklaringen van H[.] zou de verdachte de bij die overval gebruikte Mazda hebben bestuurd.
S[S.] heeft op 3 december 2003 - aan de hand van hetgeen door haar ter zake op schrift was gesteld - bij de politie verklaard, een verklaring welke door haar op 14 juni 2004 ten overstaan van de rechter-commissaris en op 24 juni 2005 ten overstaan van het hof is bevestigd, dat op een ochtend in februari 1993 "(...) de deurbel ging. Jos (hof: de verdachte) deed snel de deur open. Hij laat de persoon binnen (...) aan zijn stem te horen is het een jongeman (...) De jongen vroeg aan Jos: héé wat is er gebeurd bij de Konmar Waldorpstraat. Foute boel, die vent wou die koffer niet geven. Ik trok en sloeg, maar hij gaf de koffer niet. Ik schoot en hij viel op die koffer (...)". Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 juni 2005 zouden de opmerkingen vanaf "foute boel" uit de mond van de verdachte afkomstig zijn geweest.
De verklaringen van S[S.] vinden evenwel geen steun in de door diverse ooggetuigen afgelegde verklaringen - welke geen van alle inhouden dat de schutter de geldloper, alvorens op hem te schieten, heeft geslagen en aan die geldloper dan wel aan de geldkoffer heeft getrokken -, noch in de verklaringen van H[.], die de verdachte immers niet de rol van schutter heeft toegedicht, noch in enig ander bewijsmiddel, waaronder begrepen de door de advocaat-generaal aangehaalde verklaring van [P.J.], afgelegd op 8 december 2003. Laatstgenoemde heeft niet, althans in de lezing van het hof niet zo stellig als de advocaat-generaal aanneemt, verklaard dat hij de geldloper op de koffer heeft aangetroffen, doch heeft verklaard: "(...) Nadat ander personeel reeds ter plaatse was, werd ik in kennis gesteld dat een geldloper was neergeschoten (...) Toen ik ter plaatse kwam, waren er al meerdere collega's ter plaatse. Volgens mij waren de GGD en de brandweer ook al ter plaatse (...) U heeft mij gevraagd of ik mij nog kan herinneren waar de geldkoffer zich op dat moment bevond, waar het de overvallers kennelijk om te doen was. Ik durf dat niet met zekerheid te zeggen, maar ik meen mij te herinneren dat de neergeschoten geldloper op de koffer lag. Nogmaals, ik weet dat niet meer zeker (...)". Deze verklaring kan aldus niet voldoende steun bieden voor de verklaringen van S[S.] voor zover deze inhouden dat de verdachte zou hebben gezegd: "(...) Ik schoot en hij viel op die koffer (...)", temeer niet indien de verklaring van [P.J.] wordt gelegd naast de verklaring van gelijke datum van [E.R.] [.]. Uit laatstbedoelde verklaring valt af te leiden dat [E.R.] en zijn collega - niet zijnde [P.J.] - als eerste ter plaatse waren. In die verklaring valt niet te lezen dat [E.R.] en zijn collega de geldloper alstoen liggend op de geldkoffer hebben aangetroffen, doch wel: "(...) In eerste instantie zijn wij direct gaan reanimeren. Op een gegeven moment kwam de brandweer ter plaatse en de GGD (...) Ik weet dat we geldkoffers hebben verplaatst. Het kan best zijn dat we tijdens het reanimeren één of twee koffers hebben verplaatst. Dat weet ik niet meer zeker (...) Naderhand, toen de brandweer er was, hebben we meerdere koffers verplaatst (...) Ik durf niet te zeggen waar de geldkoffer zich bevond waar het de daders kennelijk om te doen was geweest. Het kan best zijn dat ik of mijn collega die geldkoffer aan de kant hebben gezet om ruimte te maken (...)". Het is derhalve alleszins aannemelijk, althans geenszins uitgesloten dat, wat er ook overigens van de verklaring van [P.J.] zij, de plaats delict reeds was verstoord op het moment dat hij aldaar arriveerde.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof de verklaringen van S[S.] onvoldoende betrouwbaar en mitsdien niet voor het bewijs bruikbaar.
De medeverdachte H[.] heeft op 2 oktober 2003 verklaard dat hij - naar het hof begrijpt - op 13 februari 1993 bij Jos [R.], de verdachte, thuiskwam, waarna hij zijn verklaring aldus heeft vervolgd: "(...) Jos zat infothuis te kijken. Op infothuis was te zien dat er een overval was geweest waarbij een geldloper dood was geschoten. Ook was er een foto te zien van die grijze, door mij gestolen Mazda 626. Ik schrok daarvan. Jos zei toen tegen mij dat die auto bij die overval was gebruikt (cursivering hof). Jos zei dat die gekke Turk had geschoten. Jos ging die tijd alleen om met een Turk die Ali heette (...) Op de manier waarop Jos mij alles (cursivering hof) vertelde, kan het niet anders zijn (cursivering hof) dan dat hij de chauffeur is geweest van de vluchtauto en dat die Ali dus geschoten heeft (...)". Deze verklaring is door de advocaat-generaal in zijn requisitoir aangehaald, waarbij hij nog heeft gewezen op de op 3 december 2003 door H[.] afgelegde verklaring, voor zover deze inhoudt: "(...) Ik weet zeker dat Jos die dag heeft gereden en dat Ali daarbij was (...)".
De advocaat-generaal heeft de stelling ingenomen dat H[.], waar hij op 2 oktober 2003 heeft verklaard "(...) Op de manier waarop Jos mij alles vertelde, kan het niet anders zijn dan dat hij de chauffeur is geweest van de vluchtauto (...)", tot uitdrukking heeft gebracht dat de verdachte zich tegenover hem - H[.] - gedroeg als de chauffeur van de vluchtauto en als iemand die datgene wat hij vertelde kort tevoren zelf had meegemaakt, hetgeen, aldus de advocaat-generaal, voor eigen waarneming of ondervinding vatbaar is. Naar het oordeel van het hof bevat bedoelde verklaring van H[.] evenwel onvoldoende concrete aanknopingspunten om een dergelijke stelling te kunnen rechtvaardigen, hetgeen des te meer klemt indien deze verklaring tegen het licht wordt gehouden van de door H[.] op 8 oktober 2003 en op 18 november 2003 afgelegde verklaringen, welke op dit punt inhouden: "(...) Jos zat toen thuis naar het televisieprogramma 'Infothuis' te kijken. Op dit programma was te zien dat er een overval was gepleegd, waarbij een geldloper was doodgeschoten. Ik zag bij de tekst dat er bij deze overval een Mazda 626 was gebruikt (cursivering hof). Ik schrok daar wel van. Ik vroeg niets aan Jos, echter het enige (cursivering hof) wat Jos [R.] zei was: 'Die gekke Turk heeft geschoten' (...) Op de manier waarop Jos het mij vertelde, concludeerde ik (cursivering hof) dat hij de chauffeur moet zijn geweest van de vluchtauto (...)" en "(...) Toen ik die zaterdag bij Jos kwam (...) zat Jos (...) naar de TV te kijken (...) Volgens mij was er toen een tekstprogramma op televisie van Info thuis. Toen ik dat las zag ik dat het ging over een overval in de Waldorpstraat die die ochtend had plaatsgevonden. Ik hoorde ook dat Jos zei: 'Die gekke Turk heeft geschoten' (...) Nadat Jos zijn uitspraak had gedaan en ik op tv had gelezen van de overval, heb ik hier niet verder met Jos over gesproken. Ook las ik op TV van de Mazda en toen wist ik voldoende. Wat ik al zei, ik heb niet verder doorgevraagd (cursivering hof) (...)". Naar het oordeel van het hof kan in deze, zeker indien de hiervoor weergegeven verklaringen in onderling verband en samenhang worden bezien, niet van een eigen waarneming of ondervinding van H[.] worden gesproken als deze op 2 oktober 2003 verklaart dat op de - noch in deze noch in enige andere verklaring van H[.] nader gespecificeerde - manier waarop de verdachte hem - blijkens de verklaringen van 8 oktober 2003 en 18 november 2003 - niet meer vertelde dan dat die gekke Turk had geschoten "het niet anders kan zijn dan dat hij (hof: de verdachte) de chauffeur is geweest van de vluchtauto". Doch zelfs al zou dit als een eigen waarneming of ondervinding van H[.] worden aangemerkt, dan nog is de verklaring van 2 oktober 2003 naar het oordeel van het hof niet voor het bewijs bruikbaar, aangezien deze verklaring in zoverre in geen enkel ander bewijsmiddel steun vindt - ook niet, gezien hetgeen eerder is overwogen, in de verklaringen van S[S.] - en deze verklaring in zoverre mitsdien op geen enkele wijze op betrouwbaarheid kan worden getoetst.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 8 tot en met 9 februari 1993 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto, merk Mitsubishi, type Galant ([kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan T.B.C. [Re.], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door het rechter
achterruitje te verbreken en/of het stuurslot te verbreken, zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een gevangenisstraf, aan hem opgelegd wegens het misdrijf 'Diefstal in vereniging waarbij de schuldige zich de toegang tot het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming' geheel of ten dele heeft ondergaan.
3.
hij in of omstreeks de periode van 8 tot en met 9 februari 1993 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto, merk Mazda, type 626 Sedan ([kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan M.J. [Sch.], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door het stuurslot te verbreken, zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een gevangenisstraf, aan hem opgelegd wegens het misdrijf 'Diefstal in vereniging waarbij de schuldige zich de toegang tot het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming' geheel of ten dele heeft ondergaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een tegen hem wegens het in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf opgelegde straf heeft ondergaan, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en ter zake van het onder 1 primair en subsidiair, eerste alternatief, tot vrijspraak van de verdachte en tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, tweede alternatief en het onder 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd - bij arrest - de gevangenneming van de verdachte te bevelen.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal autodiefstallen. Dit zijn feiten die, naast onrustgevoelens, financiële schade voor de slachtoffers met zich meebrengen.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 13 januari 2006, voorafgaande aan de periode waarin de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd, reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten - waaronder, zoals ook uit de bewezenverklaarde strafverzwarende omstandigheid van artikel 421 (oud) van het Wetboek van Strafrecht blijkt, diefstal - hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en tevens rekening houdende met de gedateerdheid van de bewezenverklaarde feiten van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63 (oud), 310, 311 (oud) en 421 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering tot het verlenen van een bevel tot gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Silvis, mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. L.A.J.M. van Dijk, in bijzijn van de griffier mr. S. Bek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 februari 2006.