ECLI:NL:GHSGR:2006:AV1862

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
22-003614-04
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor overval op en doden van geldloper in 1993 in Den Haag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 februari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen Carlos Glenn Clemente H. De verdachte was eerder door de rechtbank te 's-Gravenhage veroordeeld voor autodiefstallen en betrokkenheid bij een overval op een geldloper in 1993. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na een beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie door de verdediging, die stelde dat het opsporingsonderzoek gebrekkig was en dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdediging niet in zijn belangen is geschaad en dat er geen bewijs was voor de stelling dat de verdachte op de hoogte was van de overval. De verdachte is vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar is wel schuldig bevonden aan twee autodiefstallen. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft een gevangenisstraf van één maand opgelegd, met aftrek van voorarrest. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een eerlijk proces en de zorgvuldigheid die het openbaar ministerie moet betrachten in strafzaken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003614-04
Parketnummer(s): 09-757328-03
Datum uitspraak: 10 februari 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 1 juli 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
Carlos Glenn Clemente H[.]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 27 september 2005 en 6 oktober 2005, 8 november 2005 en 25 november 2005 en 27 januari 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, eerste alternatief, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep is van de zijde van de verdediging een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte om de volgende redenen:
a. Het door het Lakei-team verichte opsporingsonderzoek in deze zaak is dusdanig slecht en onvolledig geweest, met als gevolg dat ook het dossier onvolledig en gebrekkig is, dat het openbaar ministerie niet op basis van dit dossier tot de vervolging van de verdachte had mogen overgaan, nu de voor een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, vereiste zorgvuldigheid niet in acht is genomen. Hiermee samenhangend is door de verdediging tevens aangevoerd dat er bij het Lakei-team sprake is geweest van een tunnelvisie, nu dit team enkel is uitgegaan van de hypothese dat de verdachte de (mede)dader moet zijn geweest en er verder niet is gerechercheerd op mogelijke andere scenario's, dit ondanks concrete aanwijzingen voor die andere scenario's.
b. De verdediging stuitte tijdens een inzage in de politieregisters, bij toeval, op een verklaring van een NN-getuige die uitgebreid verklaarde over hetgeen hij had gezien bij de overval. Het openbaar ministerie heeft dus onderzoeksmateriaal buiten het dossier gehouden en daarmee niet voldaan aan de op hem rustende verplichting om onderzoeksmateriaal, dat maar enigszins relevant zou kunnen zijn of worden, te presenteren.
c. De politie heeft getracht in het proces-verbaal van 18 augustus 2003 op pagina 591 (Z1/AH/20) een verkeerde voorstelling van zaken te geven met betrekking tot de vraag of het mogelijk is dat de dader van de overval binnen een bepaald tijdsbestek van de plaats van de overval, de Waldorpstraat, via de Hannemanstraat naar de Velddreef te Zoetermeer kon komen. Door aanvankelijk niet in voornoemd proces-verbaal met zoveel woorden te relateren welke route precies door het OT is gereden heeft de recherche doelbewust de suggestie in het leven willen roepen en in stand willen houden, dat de route Waldorpstraat - Hannemanstraat - Velddreef te doen was binnen 17 minuten, óók als daarbij via de Prinsengracht en de Boekhorststraat zou zijn gereden, en aldus bewust getracht de verdediging, de rechtbank en het hof te misleiden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
a. Wat betreft de stelling van de verdediging, dat het dossier gebrekkig en onvolledig is en dat er te eenzijdig op de persoon van de verdachte is gerechercheerd, is het hof van oordeel dat, voor zover al, gezien de enorme hoeveelheid tips die sedert 13 februari 1993 in dit onderzoek zijn binnengekomen en die bij lange na niet alle de door de verdediging bedoelde concrete aanwijzingen hebben bevat, te beperkt gerechercheerd zou zijn, het feit dat niet alle mogelijke onderzoekslijnen door het sedert 8 juli 2002 opgerichte Lakei-team zijn nagelopen, op zich en in dit concrete geval niet de conclusie wettigt dat de verdediging in enig rechtens te respecteren belang is geschaad. Dat in deze sprake is van een ernstige inbreuk op enig beginsel van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Ten overvloede merkt het hof op dat ten tijde van het onderzoek van het Lakei-team in de jaren 2002-2003 er een redelijk vermoeden van schuld jegens de verdachte bestond, zodat het alleszins in de rede lag juist op zijn persoon door te rechercheren.
b. Met betrekking tot de 'bij toeval' ontdekte NN-verklaring merkt het hof op dat de kern van deze verklaring reeds in het politiejournaal uit 1993 te vinden was en dat deze verklaring uiteindelijk aan het procesdossier is toegevoegd. Het hof vermag mitsdien ook in dit verband niet in te zien dat de verdediging in enig rechtens te respecteren belang is geschaad. Daarenboven is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie, gezien het voorhanden zijnde overige onderzoeksmateriaal, in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen de betreffende verklaring aanvankelijk niet aan het procesdossier toe te voegen.
c. Naar het oordeel van het hof is, mede gelet op de verklaringen van Van Roekel zoals die met betrekking tot het proces-verbaal van 18 augustus 2003 en de door het OT gereden route, zijn afgelegd op de terechtzittingen in hoger beroep van 27 september 2005 en 8 november 2005, geenszins aannemelijk geworden dat doelbewust is getracht de verdediging, de rechtbank en het hof op het in dit onderdeel van het verweer bedoelde punt te misleiden. Het hof acht het plausibel dat het in voornoemd proces-verbaal bedoelde onderzoek is ingesteld teneinde na te gaan of de mogelijkheid dat de verdachte bij de overval aanwezig was reeds op voorhand kon worden uitgesloten gezien het feit dat hij op 13 februari 1993 om 10.52 uur thuis op de Velddreef te Zoetermeer was.
Het hof komt op grond van het vorenoverwogene tot het oordeel dat de verschillende onderdelen van het verweer, noch indien deze elk op zich, noch indien deze in onderlinge samenhang worden beschouwd, niet de conclusie kunnen rechtvaardigen dat het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair is tenlastegelegd. De verdachte moet derhalve hiervan worden vrijgesproken.
Waar het het - door de advocaat-generaal bewezen geachte - tweede alternatief van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde betreft overweegt het hof meer in het bijzonder het navolgende.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de door Maybelline [C.] op 25 en 26 november 2003 afgelegde verklaringen, bezien in samenhang met de door de verdachte op 18 november 2003 en 3 december 2003 afgelegde verklaringen, de wetenschap van de verdachte, dat met de door hem en zijn medeverdachte [R.] in de nacht van 8 februari 1993 op 9 februari 1993 gestolen Mazda een overval zou worden gepleegd, vaststaat en dat hij, door die auto in bedoelde nacht in de buurt van de woning van de medeverdachte [R.] te parkeren, willens en wetens "middelen" tot die overval heeft verschaft.
Uit de verklaringen van Maybelline [C.] valt naar het oordeel van het hof evenwel met voldoende betrouwbaarheid niet meer af te leiden dan dat de verdachte haar één of twee dagen vóór de overval - naar in samenhang met andere bewijsmiddelen valt aan te nemen: op het Joubertplantsoen, nabij de woning van de medeverdachte [R.] - een auto heeft aangewezen met de mededeling dat deze gestolen was. Het bewijs dat de verdachte ten tijde van de diefstal van de Mazda dan wel op het moment dat hij de gestolen Mazda naar het Joubertplantsoen reed en aldaar parkeerde wist - althans, zo voegt het hof daar volledigheidshalve aan toe, welbewust de aanmerkelijke kans aanvaardde - dat die auto bij een overval gebruikt zou gaan worden ligt daarin volgens de waardering van deze verklaringen door het hof niet besloten, noch overigens in enig ander bewijsmiddel. Derhalve is niet bewezen dat bij de verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft voorgezeten de overval van 13 februari 1993 te bevorderen "door één of meer auto's te stelen en/of één of meer gestolen auto's (vanuit Zoetermeer) naar 's-Gravenhage te rijden en/of (aldaar) te parkeren". Waar daarenboven ieder bewijs ontbreekt dat de verdachte ten tijde van de overval op de uitkijk heeft gestaan of anderszins ondersteunende handelingen heeft verricht, dient de verdachte naar het oordeel van het hof - en in zoverre in afwijking van het requisitoir van de advocaat-generaal - ook ter zake van het tweede alternatief van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in of omstreeks de periode van 8 tot en met 9 februari 1993 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto, merk Mitsubishi, type Galant ([kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan T.B.C. [Re.], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door het rechter achterruitje te verbreken en/of het stuurslot te verbreken, zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een gevangenisstraf, aan hem opgelegd wegens het misdrijf 'Diefstal in vereniging waarbij de schuldige zich de toegang tot het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming' geheel of ten dele heeft ondergaan.
3.
hij in of omstreeks de periode van 8 tot en met 9 februari 1993 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto, merk Mazda, type 626 Sedan ([kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan M.J. [Sch.], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door het stuurslot te verbreken, zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een gevangenisstraf, aan hem opgelegd wegens het misdrijf 'Diefstal in vereniging waarbij de schuldige zich de toegang tot het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming' geheel of ten dele heeft ondergaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot vrijspraak van de verdachte ter zake van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, eerste alternatief, tenlastegelegde en tot schuldigverklaring van de verdachte zonder oplegging van straf of maatregel ter zake van het onder 1 meer subsidiair, tweede alternatief, 2 en 3 tenlastegelegde.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal autodiefstallen. Dit zijn feiten die, naast onrustgevoelens, financiële schade voor de slachtoffers met zich meebrengen.
Blijkens het ten name van de verdachte gestelde uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 13 januari 2006 is hij voorafgaande aan de periode waarin de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd, te weten de periode van 8 tot en met 9 februari 1993, reeds tweemaal eerder, te weten op 21 november 1989 en op 23 april 1991, veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Uit bedoeld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister blijkt tevens dat de verdachte na voornoemde periode vier veroordelingen op zijn naam heeft staan, waarbij aan hem in totaal een gevangenisstraf van negen jaren en drie maanden is opgelegd. Tot die veroordelingen behoort een veroordeling d.d. 21 april 1997 ter zake van "afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen". Op dat misdrijf was en is, in vergelijking tot de misdrijven waarop de overige drie veroordelingen betrekking hebben en de misdrijven welke thans bewezen zijn verklaard, het hoogste strafmaximum gesteld, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren. Artikel 63 (oud) juncto artikel 57, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht vormt derhalve, zo wordt volledigheidshalve overwogen, geen beletsel nog een vrijheidsstraf voor de thans bewezenverklaarde feiten op te leggen.
Het hof is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en tevens rekening houdende met de gedateerdheid van de bewezenverklaarde feiten van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63 (oud), 310 en 311 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Silvis, mr. C.G.M. van Rijnberk en mr. L.A.J.M. van Dijk, in bijzijn van de griffier mr. S. Bek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 februari 2006.