Rolnummer: 22-003400-05
Parketnummers: 11-510076-05 en 11-005583-02 (TUL)
Datum uitspraak: 31 januari 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 13 mei 2005 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
Zakaria M[.]
thans verblijvende in Penitentaire Inrichting "Noordsingel" te Rotterdam.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 28 en
29 april 2004 en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 januari 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1B en 2B tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging, zoals nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1B en 2B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1B bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 2B bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1B en 2B tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met zijn mededaders binnen één week twee overvallen gepleegd op twee verschillende snackbars. Bij deze overvallen hebben zij gebruik gemaakt van een pistool waarmee zij de eigenaren van de snackbars en één aanwezige klant bedreigden. Hoewel de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangegeven dat de gebruikte wapens niet echt waren, moeten deze voor de betrokkenen niet van echt te onderscheiden zijn geweest en hebben deze gebeurtenissen bij hen onmiskenbaar een dermate grote angst opgewekt dat zij moesten vrezen voor hun leven. Dit geldt temeer voor het onder 2 tenlastegelegde, nu verdachtes mededader [S.] tijdens de beroving van het slachtoffer twee schoten loste met het pistool.
De verdachte en zijn mededaders hebben met deze handelwijze blijk gegeven geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van de betrokkenen en hebben zich evenmin rekenschap gegeven van de fysieke en psychische gevolgen, die deze feiten - naast de financiële schade - voor hen zouden hebben. Bovendien worden hierdoor gevoelens van angst en onveiligheid in het algemeen in de samenleving gevoed.
Dit zijn ernstige feiten, temeer nu de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 4 januari 2006, eerder is veroordeeld voor het plegen van een andersoortig strafbaar feit - waarvan hij nog in een hem opgelegde proeftijd liep - hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de meervoudige kamer te Dordrecht van 14 augustus 2003 is de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twee maanden, met bevel dat die straf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd en heeft gevorderd dat deze twee maanden jeugddetentie zal worden omgezet in twee maanden gevangenisstraf, gelet op de leeftijd van de verdachte.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Immers, de verdachte heeft de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof is evenwel niet bevoegd, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie om te zetten in een gevangenisstraf, om die reden zal het hof derhalve de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf gelasten, te weten twee maanden jeugddetentie.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 77a, 77g, 77h, 77i, 77dd, 310 en 312 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1B en 2B tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 77dd van het Wetboek van Strafrecht en gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 14 augustus 2003 door de meervoudige kamer te Dordrecht opgelegde voorwaardelijke straf, te weten jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, mr. R.C.A. Duindam en mr. M.J. Bax-Luhrman, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 januari 2006.