HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
DE GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
eiseres,
hierna te noemen: de Gemeente,
procureur: mr. K. Aantjes,
[GEDAAGDE],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
procureur: mr. H.J.A. Knijff.
Bij exploot van 23 december 2005, gevolgd door een herstelexploot van 27 december 2005, heeft de Gemeente [gedaagde] bij wege van prorogatie gedagvaard voor dit hof als voorzieningenrechter. Daarbij heeft de Gemeente producties overgelegd. [gedaagde] heeft daarop een akte genomen. Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
1.1 Blijkens de stukken gaat het om het volgende. Gemeentebelastingen Rotterdam (verder: Gemeentebelastingen) heeft op 30 augustus 2004 aan de dierenartsen in Rotterdam en omstreken een brief verzonden en hun daarbij verzocht medewerking te verlenen bij het verstrekken van naam- en adresgegevens van degenen in hun cliëntenbestand die in het bezit zijn van een hond en woonachtig zijn binnen de grenzen van de gemeente Rotterdam, zulks met het oog op de heffing en inning van hondenbelasting.
1.2 [gedaagde], die een praktijk als dierenarts voert te [vestigingsplaats], heeft geweigerd deze gegevens te verschaffen.
1.3 Daarop heeft de directeur van Gemeentebelastingen [gedaagde] bij wege van proefproces in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter te Rotterdam en gevorderd dat [gedaagde] zou worden veroordeeld tot het verstrekken van de verzochte gegevens. De voorzieningenrechter heeft de vordering toegewezen. [gedaagde] is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. Ten pleidooie in hoger beroep hebben partijen de zaak geschikt in verband met bevoegdheidsperikelen. Daarbij is overeengekomen dat de Gemeente en [gedaagde] hun geschil bij wege van prorogatie aan het hof zouden voorleggen. De Gemeente heeft verzocht de overgelegde processtukken van de beëindigde procedure als herhaald en ingelast te beschouwen; [gedaagde] heeft eveneens verzocht het standpunt dat hij in die procedure heeft ingenomen en toegelicht, als geheel herhaald en ingelast te beschouwen.
2. De vordering, de grondslag en het verweer
2.1 De Gemeente vordert dat het hof bij arrest in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot het verstrekken van de verzochte gegevens (binnen) 30 dagen na betekening van het arrest, althans een door het hof nader te bepalen termijn na bekendmaking van het arrest, op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag dat gedaagde hiermede in gebreke blijft, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
2.2 De Gemeente legt aan haar vordering onder meer ten grondslag dat ingevolge artikel 4 jo artikel 1, eerste lid, onder c, van het Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing (Stb. 1995, 346, verder: het Besluit) onder meer degenen die zich hoofdzakelijk bezighouden met de diergeneeskundige behandeling van honden, gehouden zijn de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van personen wier hond is behandeld, waarvan zij kennis hebben, dan wel waarover zij de beschikking hebben, desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders ter beschikking te stellen. De Gemeente stelt dat [gedaagde] als dierenarts zich hoofdzakelijk bezighoudt met de diergeneeskundige behandeling van honden.
2.3 [gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.1 [gedaagde] heeft in de eerste plaats gesteld dat hij niet informatieplichtig is in de zin van het Besluit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat dierenartsen als zodanig noch in het besluit, noch in de nota van toelichting worden genoemd, dat de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (verder:KNMD) als beroepsorganisatie voor dierenartsen niet bij de totstandkoming van het Besluit is geraadpleegd en dat hij zich (net als de andere dierenartsen) niet hoofdzakelijk met de behandeling van honden bezig houdt. Hij geeft aan dat uit zijn administratie blijkt dat van de laatste 300 nieuwe dieren in zijn praktijk 40% hond was, 39% kat en 21% een ander dier, en dat van de laatste 300 behandelingen 48% gegeven is aan een hond, 38% aan een kat en 14% aan een ander dier. Onder overlegging van een rapport en een brief van een door hem ingeschakelde adviseur stelt hij dat op grond van een taalkundige, wetshistorische en wetssystematische uitleg het begrip “hoofdzakelijk” moet worden begrepen als “ten minste 70%”.
3.2 Daartegenover stelt de Gemeente dat het Besluit wel degelijk op dierenartsen slaat, nu zij zich bezig houden met de geneeskundige verzorging van dieren; daarbij doet niet ter zake dat het begrip dierenarts niet in de tekst of de nota van toelichting van het besluit voorkomt, aangezien de opsomming van normadressaten geen limitatief karakter draagt. Zij wijst bovendien op het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken (verder: de minister) op kamervragen; dit antwoord houdt in dat de informatieplicht zich ook op dierenartsen richt. Tenslotte wijst zij er onder overlegging van een rapport van een door haar ingeschakelde adviseur op dat in het formele belastingrecht het begrip “hoofdzakelijk” niet meer betekent dan “meer dan incidenteel” en dat de door [gedaagde] voorgestane uitleg de regeling tot een dode letter zou maken.
3.3 Naar het voorlopig oordeel van het hof is voldoende aannemelijk geworden dat het Besluit zich ook op dierenartsen richt. Daartoe overweegt het hof dat dierenartsen zich bij uitstek bezighouden met de geneeskundige behandeling van dieren en dat [gedaagde] tijdens het pleidooi op een vraag zijdens het hof heeft geantwoord dat hij zich geen andere beroepsgroep kon voorstellen die onder deze omschrijving kan worden gebracht. Het feit dat de KNMD in het kader van de totstandkoming van het Besluit niet is geraadpleegd, doet daaraan niet af, nu zodanige raadpleging niet verplicht is.
3.4 Het hof is echter voorshands van oordeel dat voor [gedaagde] de informatieverplichting niet geldt, nu hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich, gelet op de door hem overgelegde en door de Gemeente niet betwiste gegevens, niet hoofdzakelijk bezighoudt met de diergeneeskundige behandeling van honden. Daartoe overweegt het hof dat het Besluit een onderdeel vormt van de fiscale wetgeving en dat aannemelijk is dat het begrip “hoofdzakelijk” conform die wetgeving de betekenis toekomt van “70% of meer”, in elk geval van meer dan 50%. De nota van toelichting bij het besluit geeft ook geen aanwijzing dat het begrip in het Besluit een specifieke, andere betekenis heeft. Het antwoord van de minister maakt dit niet anders, nu dit geen betrekking heeft op het begrip “hoofdzakelijk” en dit antwoord bovendien is gegeven na de totstandkoming van het Besluit (besluit van de Kroon na advies van de Raad van State) en dus van de totstandkomingsprocedure geen deel heeft uitgemaakt. Het hof is zich ervan bewust dat het Besluit door deze uitleg een beperkte betekenis heeft; het is echter niet de taak van de voorzieningenrechter om door een afwijkende interpretatie van dit wettelijke begrip de werking van het Besluit te verruimen. Dat ligt desgewenst op de weg van de besluitgever.
3.5 Nu reeds om deze reden de vordering van de Gemeente moet worden afgewezen, behoeven de andere verweren van [gedaagde] geen behandeling meer. Nu het een proefproces betreft zullen de kosten worden gecompenseerd.
- bepaalt dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, J. Vrij en A.E.A.M. van Waesberghe en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2006 in aanwezigheid van de griffier.