ECLI:NL:GHSGR:2006:AV0762

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
740-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • A. Labohm
  • J. Zonnenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie en terugbetalingsverplichting in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 25 januari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot wijziging van alimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had de rechtbank verzocht om de door hem te betalen alimentatie aan de vrouw te verlagen van € 1.250,- naar € 358,- per maand, met een verzoek om terugbetaling van teveel ontvangen alimentatie. De rechtbank had de man niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, waarop hij in hoger beroep ging.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien het inkomen van de man in de jaren 2002 tot en met 2004 aanzienlijk is gedaald. Het hof heeft het gemiddelde jaarinkomen van de man vastgesteld op € 20.811,- en heeft geoordeeld dat de alimentatie voor de vrouw kan worden verlaagd naar € 460,- per maand, ingaande op 16 november 2004. Tevens heeft het hof geoordeeld dat de vrouw het teveel ontvangen bedrag van € 6.985,29 aan de man dient terug te betalen binnen 14 dagen na betekening van de beschikking.

De vrouw had verweer gevoerd tegen de wijziging van de alimentatie en de terugbetalingsverplichting, maar het hof oordeelde dat zij voldoende middelen had om het teveel ontvangen bedrag terug te betalen. De beslissing van het hof houdt in dat de bestreden beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de alimentatie wordt aangepast, met een duidelijke terugbetalingsverplichting voor de vrouw.

Uitspraak

Uitspraak : 25 januari 2006
Rekestnummer : 740-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04/6589
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E. Schenkius,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. E.J.W. Schuijlenburg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 22 juni 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 24 mei 2005.
De vrouw heeft op 4 augustus 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 1 juli 2005, 7 juli 2005, 8 juli 2005 en 30 november 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 9 december 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Bij beschikking van 1 september 2003 heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage tussen partijen, met elkaar gehuwd op [datum], de echtscheiding uitgesproken, die is ingeschreven op 16 september 2003.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de man € 1.250,- per maand alimentatie opgelegd voor de vrouw met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Op 17 november 2004 heeft de man de rechtbank te ’s-Gravenhage verzocht – met wijziging van de beschikking van 1 september 2003 – de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van de datum van indiening verzoekschrift, vast te stellen op € 358,- per maand. De vrouw heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd.
Bij de bestreden beschikking is de man niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
BEOORDELING
1. In geschil is de alimentatie ten behoeve van de vrouw.
2. De man verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
I. de man alsnog ontvankelijk te verklaren in zijn wijzigingsverzoek, met bepaling dat met ingang van 16 november 2004 de door de man te betalen alimentatie ten behoeve voor de vrouw € 358,- per maand bedraagt (vanaf 1 januari 2005 met de wettelijke indexering € 361,93 per maand) respectievelijk € 274,- per maand vanaf de datum van indiening van het appèlschrift;
II. te verstaan dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw in ieder geval eindigt per 1 januari 2009, of zoveel eerder als in overeenstemming zal zijn met de wettelijke maatstaven;
III. met veroordeling van de vrouw om aan de man het door hem bij wege van een voorschot aan haar teveel betaalde bedrag van € 6.985,29 per maand + P.M., te vermeerderen met de wettelijke rente, of zoveel als het zal blijken te zijn op basis van de in deze te geven uitspraak, terug te betalen binnen 14 dagen na betekening van de in deze te geven beschikking;
IV. met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3. De vrouw heeft het beroep van de man gemotiveerd weersproken. Zij heeft verzocht het appèl van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, zulks met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
Wijziging van omstandigheden
4. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zich geen zodanige wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de alimentatie ten behoeve van de vrouw niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. Bij de bepaling van de draagkracht van de man is destijds uitgegaan van een gemiddeld bruto jaarinkomen van € 33.064,-. In 2004 heeft zich echter in de omzet van zijn bedrijf een dalende tendens ingezet. Voorts heeft de man aangevoerd dat hij thans wel woonlasten heeft.
5. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De man exploiteert een garagebedrijf in de binnenstad van [woonplaats]. Zijn bedrijf is gespecialiseerd in het onderhoud en het repareren van oude [old-timers]. De gemeente [woonplaats] heeft het parkeervergunningenbeleid zodanig veranderd dat de man zijn [old-timers] niet meer overal kan parkeren voor promotie en reclame voor zijn onderneming.
De rechtbank is bij beschikking van 1 september 2003 uitgegaan van een gemiddeld bruto jaarinkomen over de jaren 1999 tot en met 2003 van € 33.064,-. Voor de vraag of nadien een wijziging van omstandigheden aan de zijde van de man heeft plaatsgevonden, zijn de cijfers over de jaren 2002 tot en met 2004 daarbij van belang. Nu de advocaat van de vrouw ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij uitgaat van de juistheid van de jaarcijfers van het bedrijf van de man, staan deze cijfers – naar het oordeel van het hof – vast. Het bruto jaarinkomen van de man bedroeg achtereenvolgens:
- over het jaar 2002 € 22.449,-;
- over het jaar 2003 € 22.881,-;
- over het jaar 2004 € 17.103,-.
Het hof acht het redelijk om uit te gaan van een gemiddeld jaarinkomen van de man over de jaren 2002, 2003 en 2004, derhalve van € 20.811,-. Gelet hierop heeft er – naar het oordeel van het hof – sinds september 2003 een dusdanige daling in het inkomen van de man voorgedaan dat hierin een wijziging van omstandigheden is opgetreden.
6. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat zich een wijzigingsgrond voordoet als bedoeld in artikel 1:401 BW, zodat de beschikking van 1 september 2003 kan worden gewijzigd. Op grond daarvan dient het hof de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man opnieuw vast te stellen, waarbij het hof als volgt oordeelt.
Behoefte van de vrouw
7. De man heeft de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in haar levensonderhoud niet weersproken. Haar behoefte staat hiermee vast.
Draagkracht van de man
8. Bij het bepalen van de draagkracht van de man gaat het hof uit van zijn gemiddeld jaarinkomen over de jaren 2002, 2003 en 2004, zijnde € 20.811,-.
9. De man heeft een maandelijkse hypotheekrente opgevoerd van € 317,- per maand. De vrouw heeft deze post betwist. Uit de aan het hof overgelegde stukken is gebleken dat de man daadwerkelijk een hypothecaire lening is aangegaan. Derhalve zal het hof rekening houden met het door de man opgevoerde bedrag van € 317,- per maand ter zake de rente van de hypothecaire geldlening.
Bij het bepalen van de draagkracht van de man houdt het hof voorts rekening met een eigenwoningforfait van € 1.360,- per jaar. Daarnaast houdt het hof rekening met een bedrag van € 95,- per maand aan forfaitaire eigenaarslasten.
10. In zijn overgelegde draagkrachtberekening heeft de man een bedrag van € 93,- per maand opgevoerd ter zake zijn ziektekosten. Nu de vrouw dit bedrag niet heeft betwist, neemt het hof deze ziektekostenpremie als vaststaand aan.
11. De man heeft nog aangevoerd dat hij een geldleningovereenkomst heeft afgesloten bij zijn broer, zodat hij aan zijn alimentatieverplichting kan blijven voldoen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de man een kopie van deze overeenkomst, gedateerd 21 januari 2005, overgelegd. Bij de bepaling van de draagkracht van de man houdt het hof geen rekening met deze schuld. Het hof is niet gebleken dat de man daarop feitelijk afbetaalt, danwel daarover daadwerkelijk rente betaalt. Indien de redenering van de man wordt gevolgd, zou dit betekenen dat de vrouw indirect haar eigen alimentatie betaalt.
12. Uit het vorenstaande volgt dat de man in staat is een alimentatie ten behoeve van de vrouw te voldoen van € 460,- per maand.
Ingangsdatum
13. De man heeft verzocht de partneralimentatie te laten ingaan op 16 november 2004, zijnde de datum indiening inleidend verzoekschrift bij de rechtbank. Nu de vrouw dit niet heeft weersproken, zal het hof bepalen dat de partneralimentatie ingaat met ingang van 16 november 2004. Het hof overweegt daarbij dat de vrouw vanaf die datum rekening had kunnen houden dat de hoogte van de partneralimentatie kon worden gewijzigd.
Terugbetalingsverplichting
14. De man heeft nog verzocht te bepalen dat de vrouw de eventueel teveel ontvangen alimentatie per 16 november 2004 aan hem dient terug te betalen. De vrouw heeft dit verzoek van de man betwist.
15. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De vrouw heeft er al geruime tijd rekening mee kunnen houden, dat zij met een terugbetalingsverplichting kan worden geconfronteerd. Immers, de vrouw is door de man op de hoogte gesteld dat hij niet langer in staat was aan zijn alimentatieverplichting te voldoen. Desondanks heeft de vrouw een deurwaarder ingeschakeld om het alimentatiebedrag te executeren. Voorts acht het hof van belang dat de vrouw in het kader van de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap een vermogen heeft verkregen van € 279.787,-. Op het moment van de mondelinge behandeling beschikte de vrouw volgens haar zeggen nog over een bedrag van € 60.000,- in contanten. De vrouw heeft derhalve voldoende middelen liquide middelen om het teveel ontvangen bedrag aan alimentatie terug te betalen en in verhouding tot haar vermogen kan voorts van haar in redelijkheid worden verlangd het te veel ontvangen bedrag terug te betalen. Gelet op het vorenstaande acht het hof het redelijk te bepalen dat de vrouw de eventueel teveel ontvangen alimentatie aan de man dient terug te betalen.
De stelling van de vrouw dat zij het resterende bedrag van € 60.000,- wenst aan te wenden voor haar pensioen doet daaraan niet af, nu zij hiervan slechts een deel aan de man moet terugbetalen en nog voldoende overhoudt om nog een pensioen te verwerven.
Nu de vrouw het verzoek van de man om de door haar teveel ontvangen bijdragen tot levensonderhoud binnen 14 dagen na betekening van de onderhavige beschikking aan de man dient terug te betalen, niet heeft weersproken, zal het hof conform het verzoek van de man beslissen.
Beëindiging alimentatieverplichting
16. De man heeft nog verzocht om met ingang van 1 januari 2009, of zoveel eerder als in overeenstemming zal zijn met de wettelijke maatstaven, zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw te beëindigen. Het hof is van oordeel dat de man geen gegronde redenen heeft aangevoerd om de alimentatieverplichting thans reeds voor het verstrijken van de wettelijke maximumtermijn van de verplichting tot levensonderhoud van 15 jaar te beëindigen. Derhalve zal het hof dit verzoek van de man afwijzen.
Proceskosten
17. Het hof ziet geen reden, zoals door de man respectievelijk door de vrouw is verzocht, om de vrouw respectievelijk de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, zodat de verzoeken hieromtrent zullen worden afgewezen.
18. Hetgeen partijen overigens nog naar voren hebben gebracht, behoeft in het licht van het vorenoverwogene geen bespreking meer.
19. Mitsdien moet als volgt worden beslist.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt – met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 1 september 2003 van de rechtbank te ’s-Gravenhage – de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 16 november 2004 op € 460,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de vrouw de eventueel door de man aan haar te veel betaalde alimentatie aan hem dient terug te betalen binnen 14 dagen na betekening van onderhavige beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Labohm en Zonnenberg, bijgestaan door mr. Visser als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 januari 2006.