Uitspraak : 11 januari 2006
Rekestnummer : 407-M-05
Rekestnr. rechtbank : 658/04
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. W. [Taekema]
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. E.M.H. Alkemade.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 5 april 2005 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te Middelburg van 19 januari 2005.
De vrouw heeft op 19 mei 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 21 april 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 4 augustus 2005 en 14 oktober 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 16 november 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.H. Vader. Namens de vrouw is verschenen haar advocaat
mr. M.W.A. Verhaard. De vrouw is, hoewel daar-toe behoor-lijk opge-roepen, niet versche-nen. Beide raadslieden hebben zich bediend van pleitnotities.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Bij beschikking van 12 april 1995 van de rechtbank te Middelburg is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 28 juni 1995 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij die beschikking is voorts bepaald dat de man een alimentatie voor de vrouw dient te betalen van ƒ 465,- (€ 211,01) per maand. Dit bedrag is krachtens wettelijke indexering verhoogd tot € 260,96.
Bij beschikking van die rechtbank van 4 november 1998 is het verzoek van de man om de alimentatie met ingang van 1 juli 1996 op nihil te stellen afgewezen.
Bij verzoekschrift van 28 mei 2004 heeft de man de rechtbank te Middelburg verzocht de alimentatie per 1 juli 1995 althans per 1 juli 1996 althans per enige datum daarna te stellen op nihil, althans op een zodanig bedrag lager dan de thans geldende alimentatie als de rechtbank juist acht, met bepaling dat al hetgeen de man onverschuldigd heeft voldaan door de vrouw binnen 14 dagen na de ten deze te wijzen beschikking moet worden terugbetaald met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding. De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man tot beëindiging van de alimentatie aan de vrouw afgewezen.
1. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het oorspronkelijke verzoek van de man alsnog toe te wijzen. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
2. Ter toelichting op zijn hoger beroep stelt de man dat er sprake is van dusdanige feiten en omstandigheden dat aangetoond is, althans in ieder geval aangenomen moet worden, dat de vrouw samenwoont met de heer [x] in de zin van artikel 1:160 BW. Hij meent dat de rechtbank ten onrechte zijn stelling heeft gepasseerd dat de samenwoning aangetoond kan worden door middel van het artikel uit het blad “Woonvisie Midden Zeeland”, nu het in dit artikel gestelde onvoldoende basis biedt om aan te (kunnen) nemen dat de vrouw samenwoont met de heer [x] als zijnde bedoeld in artikel 1:160 BW. Volgens de man blijkt uit niets of en hoe de rechtbank de feitelijke situatie zoals door hem is aangevoerd, heeft meegewogen.
3. De vrouw heeft zich verweerd en gesteld - kort gezegd - dat de man geen enkele concrete onderbouwing heeft gegeven van zijn standpunt, terwijl van enig bewijs in het geheel geen sprake is.
4. Voor samenleven in de zin van artikel 1:160 BW is volgens vaste rechtspraak vereist dat de partners samenwonen, dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren en elkaar wederzijds verzorgen. Bovendien moet sprake zijn van een duurzame, affectieve relatie.
5. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de vrouw en de heer [x] op hetzelfde adres wonen en dat deze situatie vanaf maart 1994 bestaat.
De thans door de vrouw en de heer [x] bewoonde ark is blijkens een artikel in “Woonvisie Midden Zeeland“ door hen in juli 2002 gehaald uit Loosdrecht omdat de oude woonark “gewoon op “was. In dit artikel wordt gesproken over “wij “( [x] en [verweerster] ) en over hun gezamenlijke nieuwe droomhuis.
6. Het hof is verder van oordeel dat de vrouw het bestaan van een huurovereenkomst tussen haar en de heer [x] niet heeft aangetoond. Evenmin heeft de vrouw aangetoond dat er feitelijk sprake is van huurbetalingen, nu betalingsbewijzen niet zijn overgelegd.
7. Blijkens het proces-verbaal van getuigenverhoor van 1 oktober 1998 was het de bedoeling van de vrouw niet lang op de woonark te verblijven en op zoek te gaan naar eigen woonruimte. Het is het hof niet gebleken dat de vrouw serieus op zoek is geweest naar andere woonruimte voor haarzelf. Namens de vrouw is ter zitting van het hof verklaard dat de vrouw, die arbeidsongeschikt is, thans in het geheel niet van plan is naar eigen woonruimte uit te zien, omdat zij afhankelijk is van de hulp van de heer [x]. De in het verleden bestaan hebbende woonsituatie zal naar het zich laat aanzien blijven voortduren.
8. Bij haar getuigenverhoor van 1 oktober 1998 heeft de vrouw verklaard dat zij toch op de woonboot is blijven wonen en dat zij in de heer [x] iemand had die haar bij haar problemen hielp. Zij kon met de heer [x] goed praten over de problemen die zij ondervond van met name haar ex-echtgenoot, appellant in deze zaak.
9. Gebleken is dat de boodschappen gezamenlijk en/of voor elkaar worden gedaan, waarbij uit de overgelegde bonnen noch kan worden afgeleid dat de boodschappen niet voor gezamenlijk gebruik zijn noch dat er sprake is van enige vorm van verrekening.
10. Niet weersproken is verder dat de vrouw en de heer [x] samen op familiebezoek gaan en uitstapjes maken, zoals bezoek aan braderieën en rommelmarkten en dat , toen de heer [x] in het ziekenhuis lag, de vrouw dagelijks bij hem op bezoek ging. De onweersproken stelling dat een kind van de heer [x] inmiddels is gehuwd met een kind van de vrouw doet daaraan onvoldoende af.
11. Het hof is uit het besprokene ter zitting gebleken dat de woonark beschikt over een woonkamer met open keuken, een slaapkamer, een badkamer en een werkkamer. Onvoldoende is gebleken dat deze laatste is ingericht als woon- en slaapkamer voor de vrouw.
12. De man heeft voorts ter staving van zijn stellingen ter terechtzitting een overlijdens-advertentie overgelegd uit april 2003 aangaande het overlijden van een buurvrouw, in welke advertentie de vrouw en de heer [x] vermeld staan als “[x] en [verweerster] [x]”, hetgeen door de advocaat van de vrouw is erkend.
13. De hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en verklaringen, in hun onderlinge verband en samenhang beschouwd, maken het voldoende aannemelijk dat tussen de vrouw en de heer [x] een duurzame, affectieve relatie bestaat, waarbinnen zij over en weer in elkaars verzorging voorzien als bedoeld in artikel 1:160 BW.
14. Nu de man geen specifieke datum in zijn inleidende verzoekschrift heeft genoemd en bij de behandeling in hoger beroep de door hem gewenste ingangsdatum evenmin nader heeft gespecificeerd, zal het hof de ingangsdatum vaststellen op de datum van het inleidend verzoek. Vanaf die datum immers heeft de vrouw rekening kunnen en moeten houden met definitieve beëindiging van de alimentatieplicht van de man.
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt dat de verplichting van de man om aan de vrouw alimentatie te verstrekken is geëindigd per 28 mei 2004;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voor-raad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Gerretsen-Visser, Dusamos en Husson, bijge-staan door Lekahena als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 11 januari 2006.