ECLI:NL:GHSGR:2006:AU9247

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200782504 en 2200288605
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gijzeling en overval op woning met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 3 januari 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte, Chaib B., werd beschuldigd van het medeplegen van gijzeling en een gewapende overval op een woning. De feiten zijn als volgt: samen met medeverdachten heeft de verdachte een persoon gedurende langere tijd van zijn vrijheid beroofd, met als doel de familie van het slachtoffer te dwingen een groot geldbedrag af te geven. Tijdens deze overval zijn de slachtoffers met geweld bedreigd en is er veel geweld gebruikt. De verdachte en zijn medeverdachten hebben de slachtoffers in hun eigen woning overvallen, wat een ernstige inbreuk op hun lichamelijke integriteit en gevoel van veiligheid met zich meebracht. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij de overval hebben doorgezet, ondanks dat de uitvoerders wilden afzien toen zij kinderfietsjes bij de woning zagen staan. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat meeweegt in de strafmaat. De advocaat-generaal heeft gepleit voor een gevangenisstraf van 7 jaren, maar het hof heeft besloten de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 8 jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals ten laste gelegd.

Uitspraak

Rolnummers: 22-007825-04 en 22-002886-05
Parketnummers: 09-757700-04 en 09-753583-04
Datum uitspraak: 3 januari 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank te 's-Gravenhage van 6 december 2004 en
21 april 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
Chaib B[.]
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting Haaglanden, P.C.S. Unit 2 te 's-Gravenhage.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek
op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 20 december 2005, alwaar de zaken met bovengenoemde parketnummers zijn gevoegd.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, zoals ter terechtzitting
in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaardingen en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien.
Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenis-straf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest en terzake van het onder 3 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen de vonnissen hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
De vonnissen waarvan beroep kunnen niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van gijzeling.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 3 primair bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte
is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en opnieuw rechtdoende
tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen een persoon gedurende langere tijd van zijn vrijheid beroofd en beroofd gehouden, teneinde de familie van het slachtoffer te dwingen een groot geldbedrag af te geven.
Daarbij is geweld en bedreiging met geweld niet geschuwd en is het slachtoffer onder meer vastgebonden. Teneinde aan de verdachte en zijn mededaders te ontkomen heeft het slachtoffer zichzelf kunnen bevrijden en is hij vervolgens door de balkondeur heen gesprongen.
Voorts heeft de verdachte zich samen met zijn mede-verdachten schuldig gemaakt aan een roofoverval in een woning, waarbij de verdachte met enkele mededaders het organiserend en coördinerend deel voor zijn rekening nam; enkele andere mededaders hebben de overval feitelijk uitgevoerd. Hierbij zijn de slachtoffers bedreigd en is er veel geweld jegens hen gebruikt. De verdachte is samen met zijn medeverdachten op de uitkijk gaan staan op de aanrijroute van de politie.
Aldus handelende heeft de verdachte op ingrijpende wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, alsmede op hun gevoel van veiligheid, nu dezen immers in hun eigen woning - alwaar zij zich veilig zouden moeten voelen - werden overvallen en onder meer met een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp werden bedreigd en werden geboeid.
Het hof rekent het de verdachte en zijn mededaders in ernstige mate aan dat zij de overval hebben doorgedrukt toen de uitvoerders van de overval wilden afzien, omdat zij kinderfietsjes bij de woning hadden zien staan.
Genoemde feiten zullen door de slachtoffers als buitengewoon beangstigend en bedreigend zijn ervaren en te verwachten valt dat zij nog geruime tijd zullen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen de verdachte en zijn medeverdachten hen hebben aangedaan.
Daarnaast brengen die feiten bij de burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Kennelijk hebben de verdachte en zijn medeverdachten zich bij het plegen hiervan enkel laten leiden door hun eigen financieel gewin en geen oog gehad voor het gegeven dat dergelijke feiten financiële schade voor de benadeelden met zich brengen.
Tenslotte heeft de verdachte meer dan 30 gram hennep aanwezig gehad, hetgeen bij wet verboden is.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 22 november 2005, eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andere strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Het is op deze grond dat het hof komt tot het opleggen van navermelde zwaardere straf.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 63, 282a, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, mr. R.C.A. Duindam en mr. H.W.J. de Groot,
in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 januari 2006.