Uitspraak : 17 augustus 2005
Rekestnummer : 167-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04-1190
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te Groningen,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. H.J.A. Knijff,
[verweerder],
wonende te 's-Gravenhage,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. J. Dongelmans.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 11 februari 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 23 november 2004.
De man heeft op 23 maart 2005 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appèl, ingediend.
De vrouw heeft op 13 mei 2005 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 27 februari 2005 en 30 maart 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 29 juni 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen is: de man, bijgestaan door zijn procureur. De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens haar is verschenen mr. S.A. Wortmann, advocaat te Groningen. De man en beide raadslieden hebben het woord gevoerd, de raadsvrouwe van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Bij vonnis van 14 oktober 1986 heeft de rechtbank te Groningen tussen partijen, met elkaar gehuwd op 5 maart 1959, de echtscheiding uitgesproken, die is ingeschreven op 22 januari 1987. In dat vonnis heeft de rechtbank verder onder meer ten laste van de man een voorlopige alimentatie voor de vrouw vastgesteld van fl. 2.280,- (€ 1034,62) per maand.
Bij arrest van het hof Leeuwarden van 31 januari 1996 is de door de man te betalen alimentatie ten behoeve van de vrouw met ingang van 1 maart 1994 vastgesteld op fl. 2.695,- (€ 1.222,94) per maand,
Nadien, bij beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 5 augustus 1997, is de door de man te betalen alimentatie ten behoeve van de vrouw met ingang van 1 maart 1997 bepaald op fl. 1.500,- (€ 680,67) per maand.
Op 4 maart 2004 heeft de man de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht - met wijziging van de beschikking van 5 augustus 1997 - de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van 1 maart 1994 te verminderen met de door de man aan de vrouw te betalen pensioenuitkeringen, zoals eventueel vast te stellen door het hof Leeuwarden. Verder heeft hij verzocht de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie te beëindigen met ingang van 22 januari 2002, subsidiair met ingang van 3 maart 2004 en meer subsidiair met ingang van een door de rechtbank te bepalen datum.
Nadien heeft de man zijn verzoek aangevuld in die zin dat hij verzoekt de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van 1 maart 1994, althans 1 april 1994, althans de ingangsdatum van zijn pensioen te verminderen met de door de man aan de vrouw te betalen pensioenuitkeringen, zoals eventueel vast te stellen door het hof Leeuwarden. Verder heeft hij verzocht de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie te beëindigen met ingang van 22 januari 2002, subsidiair met ingang van 3 maart 2004, althans met ingang van een door de rechtbank te bepalen datum, subsidiair een termijn terzake van de limitering te bepalen, een en ander voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad. De vrouw heeft tegen de inleidende verzoeken verweer gevoerd en - subsidiair - verzocht een verlenging van de termijn te bepalen van vijf jaar, alsmede te bepalen dat deze termijn na ommekomst daarvan vatbaar is voor verlenging.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van 1 maart 1994, althans 1 april 1994, althans de ingangsdatum van het pensioen van de man te verminderen met de door hem aan de vrouw te betalen pensioenuitkeringen. Verder heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de alimentatieverplichting van de man wordt beëindigd met ingang van 1 december 2005 en dat verlenging van deze termijn na ommekomst daarvan mogelijk is. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP
1. In geschil is de alimentatie ten behoeve van de vrouw.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de alimentatieplicht van de man eindigt met ingang van 1 december 2005 en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de alimentatieverplichting van de man wordt beëindigd met ingang van 1 december 2009, althans met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht, met bepaling dat verlenging van de vastgestelde termijn na ommekomst daarvan mogelijk is.
3. De man heeft het beroep van de vrouw gemotiveerd bestreden. Hij verzoekt in het principale hoger beroep, voorwaardelijk voor het geval het incidentele appèl voor wat betreft de limitering wordt afgewezen, de bestreden beschikking te bekrachtigen voor wat betreft de termijn - met ingang van 1 december 2005 - van beëindigen van de alimentatieverplichting en te vernietigen voor wat betreft de bepaling dat verlenging van de termijn mogelijk is en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat verlenging van de termijn niet mogelijk is. Incidenteel verzoekt de man ten aanzien van het wijzigingsverzoek de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door de man te betalen alimentatie te wijzigen
primair in die zin dat de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van 1 maart 1994, althans 1 april 1994, althans de ingangsdatum van zijn pensioen wordt verminderd met de door hem aan de vrouw te betalen pensioenuitkeringen, zoals eventueel vast te stellen door het hof Leeuwarden, en subsidiair de door hem aan de vrouw te betalen alimentatie met ingang van 3 maart 2004 te bepalen op € 182,47 per maand, zijnde de in 2004 verschuldigde alimentatie van € 680,30 per maand, verminderd met de pensioenaanspraak van de vrouw op het ABP-pensioen van de man van € 497,83 per maand, met bepaling dat hetgeen de man aan de vrouw heeft betaald tot 3 maart 2004 aan alimentatie wordt geacht tevens te zijn geweest ter betaling van de pensioenaanspraak van de vrouw, zodat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. Verder verzoekt de man de bestreden beschikking ten aanzien van het limiteringsverzoek te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zijn verzoek zoals gedaan in eerste aanleg toe te wijzen.
4. De vrouw heeft het incidentele appèl van de man gemotiveerd bestreden. Zij verzoekt de bestreden beschikking, voor zover het aan het incidentele appèl is onderworpen, te bekrachtigen.
5. Het hof oordeelt als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat het hof Leeuwarden nog niet onherroepelijk heeft beslist over de vraag of de man gehouden is om aan de vrouw pensioentermijnen te betalen. Het hof Leeuwarden heeft de zaak voor het wijzen van arrest aangehouden tot 12 oktober 2005. De man is van oordeel dat er bij het nemen van een beslissing in de onderhavige zaak op voorhand vanuit dient te worden gegaan dat hij aan de vrouw met terugwerkende kracht pensioentermijnen dient te betalen. Naar het oordeel van het hof is dit echter nog niet met zekerheid vast te stellen, zodat evenmin voldoende vaststaat dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Het hof acht het dan ook geraden om de onherroepelijke beslissing van het hof Leeuwarden terzake de pensioentermijnen af te wachten. Het hof zal de zaak daarom aanhouden tot 1 november 2005. Vóór die datum dient de man aan het hof te overleggen:
a. het eindarrest van het hof Leeuwarden inzake de rechten van de vrouw op pensioentermijnen;
b. een door ieder der partijen ondertekende akte van berusting in dat arrest en
c. een overzicht van de bedragen die de vrouw concreet zal gaan ontvangen (bruto en netto), alsmede de ingangsdata terzake.
6. Het hof acht het geraden om ook zijn beslissing op het verzoek tot limitering vooralsnog aan te houden totdat de hiervoor in rechtsoverweging 5 verzochte informatie in het bezit van het hof is.
7. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
houdt de zaak tot 1 november 2005 aan teneinde de man in de gelegenheid te stellen de hierboven in rechtsoverweging 5 verzochte informatie aan het hof te doen toekomen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Tanja-van de Broek en Van der Burght, bijgestaan door mr. Sierksma als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 augustus 2005.