ECLI:NL:GHSGR:2005:AW5813

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200763804
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging tot bankoverval en geuridentificatieproef

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 10 oktober 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Middelburg. De verdachte, thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren voor onder andere poging tot bankoverval. De verdachte heeft altijd ontkend betrokken te zijn geweest bij de tenlastegelegde feiten. De raadsman voerde aan dat de geuridentificatieproef, die positief was voor de verdachte, niet als betrouwbaar bewijs kan worden aangemerkt. De advocaat-generaal stelde daarentegen dat de modus operandi van de verdachte overeenkwam met die van andere gepleegde feiten, en dat de geuridentificatieproef als aanvullend bewijs kon dienen. Het hof oordeelde dat de geuridentificatieproef, hoewel niet onbetrouwbaar, niet voldoende was om de verdachte te veroordelen zonder andere overtuigende bewijsmiddelen. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te verbinden aan de feiten onder 3, 4 en 5, en sprak hem daarvan vrij. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan de feiten onder 1 primair en 2, en kreeg een gevangenisstraf van vijf jaren opgelegd. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de opgelegde straf een passende reactie was op de gepleegde misdrijven.

Uitspraak

Rolnummer: 22-007638-04
Parketnummer: 12-015160-04
Datum uitspraak: 10 oktober 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Middelburg van 8 december 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
[P.]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West, Huis van Bewaring "De Torentijd" te Middelburg.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 29 juni 2005 en 26 september 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en oplegging van schadevergoedingsmaatregelen als vermeld in het vonnis.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De officier van justitie heeft het hoger beroep van het openbaar ministerie op 24 mei 2005 ingetrokken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3, 4 en 5 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft (evenals de medeverdachte) iedere betrokkenheid bij de onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten van meet af aan ontkend.
De raadsman heeft aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat de, weliswaar positieve, geuridentificatieproef niet kan meewerken aan het bewijs dat de verdachte bij de onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten betrokken zou zijn geweest omdat een dergelijke proef in het algemeen als bewijs-middel onbetrouwbaar is en, in dit specifieke geval, bovendien ondeugdelijk is uitgevoerd. De raadsman verwijst hiervoor naar onder meer de publicaties van prof. dr. J.E.R. Frijters.
Door de advocaat-generaal is -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat het bewijs, dat de verdachte die feiten heeft gepleegd, kan worden gevonden in enerzijds de uit het dossier blijkende modus operandi van de daders, die naar het oordeel van de advocaat-generaal "identiek" moet worden geacht aan de modus operandi van de ruim twee weken later gepleegde -en door de verdachte erkende- feiten en anderzijds de ten aanzien van de verdachte (en de medeverdachte) positieve resultaten van een zogenaamde "geuridentificatieproef".
Uit het dossier blijkt dienaangaande -kort samengevat- het volgende.
Bij het onderzoek naar een in Steenbergen gepleegde bankoverval en gijzeling van bankmedewerkers, waarbij een auto van een van de bankmedewerkers kennelijk als vluchtauto is gebruikt, zijn geurdoeken afgenomen van de zittingen van de vluchtauto. Met die geurdoeken is met behulp van politiespeurhonden een geuridentificatieproef gedaan, waarbij volgens het daarover uitgebrachte proces-verbaal door de speurhonden een geurovereenkomst is aangetroffen tussen de uit de auto afgenomen geurdoeken en de lichaamsgeur van de verdachte (en ook van de medeverdachte).
Het hof stelt voorop dat -anders dan in deze zaak door de verdediging is betoogd- resultaten van een met voldoende waarborgen omklede en correct uitgevoerde geuridenti-ficatieproef onder omstandigheden aan het bewijs van strafbare feiten kunnen bijdragen.
Uit de verklaringen van de door het hof ter zitting gehoorde getuige-deskundigen leidt het hof evenwel onder meer -voor zover hier van belang- af dat de aard van de proef (uitvoering door een ingevolge de Regeling politiespeurhonden 1997 en het Keuringsreglement politiespeurhond menselijke geur gecertificeerde speurhond en zijn begeleider) met zich brengt dat rekening moet worden gehouden met een niet te verwaarlozen "fouten-marge", ook indien de proef is uitgevoerd volgens het daartoe speciaal opgemaakte protocol.
Dat betekent dat in het algemeen grote terughoudendheid past bij het gebruiken van resultaten van een geuridentificatieproef voor het bewijs. Naar het oordeel van het hof brengt die terughoudendheid in ieder geval met zich dat van die resultaten slechts gebruik mag worden gemaakt voor het bewijs van de identeit van een dader, indien voor dat laatste ook andere overtuigende bewijsmiddelen voorhanden zijn.
Het onderhavige dossier bevat zodanig ander bewijs, dat positief de relatie tussen de verdachte en de gepleegde feiten zou aantonen, evenwel niet.
Door de rechtbank in het bestreden vonnis, en door de advocaat-generaal, is in dit verband gewezen op de sterke gelijkenis van de modus operandi in de zaak Steenbergen met de modus operandi, gehanteerd door de verdachte en de medeverdachte in de door hen erkende en onder 1 en 2 tenlastgelegde feiten.
Hoewel ook het hof in de door de rechtbank in haar vonnis en door de advocaat-generaal in zijn requisitoir beschreven modus operandi wel enige in het oog lopende overeenkomsten ziet, moet bij nadere beschouwing evenwel worden vastgesteld dat onvoldoende sprake is van -gelet op de gepleegde feiten- zodanig specifieke identieke details, dat zonder redelijke twijfel vaststaat dat het zowel in Kruiningen als in Steenbergen om dezelfde daders gaat. Het hof wijst in dit verband onder meer op verschillen in wijze van forceren van een raam om de bank te betreden, in het al dan niet aanwezig zijn van een aanleiding voor het stellen van persoonlijke vragen, in de wijze van aanspreken van de mededader en de daarbij gebezigde taal.
Het hof heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat -zoals hiervoor reeds overwogen- het dossier in de
zaak-Steenbergen geen andere bewijsmiddelen bevat die uitsluitsel geven over de identiteit van de dader of de mededader.
Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van het hof het bewijs dat de verdachte de onder 3, 4 en 5 tenlaste-gelegde feiten heeft begaan niet steunen op overeenkom-sten in de modus operandi.
Dat zoals -zoals in casu- ook ten aanzien van de medeverdachte de geuridentificatieproef 'positief' is geweest draagt evenmin in beslissende mate aan het bewijs bij.
Het hof komt derhalve tot de slotsom dat geen bewijsmiddelen voorhanden zijn die -al dan niet in samenhang beschouwd- voldoende buiten redelijke twijfel stellen dat het de verdachte is geweest die hierbedoelde feiten heeft gepleegd.
De verdachte dient daarvan derhalve te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1 primair: poging tot diefstal, voorafgegaan of vergezeld
van geweld en bedreiging met geweld tegen
personen, gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, waarbij de schuldige zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft
door middel van braak en inklimming, terwijl
het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen;
2 : medeplegen van opzettelijk iemand weder-
rechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd
houden.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 en 5 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en oplegging van schadevergoedingsmaatregelen als vermeld in de vordering.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een gewelddadige poging tot een bankoverval, waarbij een medewerker van de bank tevens van zijn vrijheid beroofd is geweest en in zijn persoonlijke levenssfeer is geïntimideerd. Aldus hebben verdachte en zijn mededader voor de betrokken bankmedewerker(s) een zeer beangtigende en bedreigende situatie doen ontstaan, waarin zelfs voor het leven is gevreesd. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten - en hun naasten - nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hun is overkomen. Daarnaast brengen feiten zoals de onderhavige bij de burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
De verdachte en zijn mededader zijn daarbij volledig voorbij gegaan aan de psychische en lichamelijke gevolgen voor de slachtoffers en hebben kennelijk slechts aan eigen geldelijk gewin gedacht.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vorderingen tot schadevergoeding
(...)
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 282, 310 en 312 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen (...)
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Kramer, S. van Dissel en E.C.C. Punselie,
in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 oktober 2005.
Mr. E.C.C. Punselie is buiten staat dit arrest te ondertekenen.