Uitspraak : 21 december 2005
Rekestnummer : 465-HR-05
Rekestnr. rechtbank : 01-0707F
Rekestnr. Hof A’dam : 300/2002
Rekestnr. HR : R03/012 HR
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verzoekster na verwijzing door de Hoge Raad,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. R.K. van der Brugge,
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats],
verweerder na verwijzing door de Hoge Raad,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. H.J.W. Alt.
De Hoge Raad heeft bij beschikking van 4 juni 2004 de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 24 oktober 2002 vernietigd, en het geding ter verdere behandeling en beslis-sing verwezen naar dit hof.
Op 11 april 2005 heeft mr. J.H. Rijnders-Sijbrant, de advocaat van de vrouw, de beschikking van de Hoge Raad van 4 juni 2004 aan het hof overgelegd met het verzoek de zaak in behan-deling te nemen. Op 13 mei 2005 heeft de procureur van de vrouw alle processtukken aan het hof overgelegd.
De man heeft op 30 juni 2005 een verweerschrift na verwijzing ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 11 november 2005 aanvullende stukken ingeko-men.
Op 23 november 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijge-staan door mr. J.H. Rijnders-Sijbrant voornoemd, advocaat te Diemen-Noord, en de man, bij-gestaan door mr. C.C.J. van Pol, advocaat te Echt. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd, de raadsvrouwe van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stuk-ken gevoegde pleitnotities.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger be-roep van belang - tussen partijen het volgende vast.
Partijen zijn op [datum] met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn de volgende k[kind 1]en geboren:
[kind 1], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 1],
[kind 2], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 2], en
[kind 3], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 3],
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
Op 9 februari 2001 heeft de vrouw bij de rechtbank te Amsterdam een verzoek tot echt-scheiding ingediend. De man heeft het verzoek van de vrouw om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, niet bestreden. Hij heeft zelfstandig onder meer verzocht te bepalen dat de vrouw aan hem ten behoeve van de - toen nog - minderjarige [kind 2] een kinderalimen-tatie dient te betalen van ƒ 500,- (€ 226,89) per maand en een partneralimentatie van
ƒ 2.500,- (€ 1.134,45) per maand.
Bij beschikking van 16 mei 2001 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitge-sproken, die op 23 mei 2001 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft de beslissing voor wat betreft de verzochte alimentaties aangehouden. Bij opvolgende tussenbeschikking van 18 juli 2001 heeft de rechtbank zowel de kinderalimenta-tie als de alimentatie ten behoeve van de man voorlopig op nihil gesteld. In haar eindbe-schikking van 16 januari 2002 heeft de rechtbank ten laste van de vrouw de kinderalimenta-tie ten behoeve van [kind 2] op € 226,89 per maand gesteld en de alimentatie ten behoeve van de man op € 425,45 per maand, beide alimentaties te voldoen met ingang van 1 oktober 2001. De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
Tegen de beschikking van 16 januari 2002 heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het ge-rechtshof te Amsterdam. Zij heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en de zelfstandige verzoeken van de man alsnog af te wijzen, althans de duur van de ali-mentatie ten behoeve van de man te limiteren en te bepalen dat deze zal eindigen op 23 mei 2002.
De man heeft het hoger beroep van de vrouw gemotiveerd weersproken. Hij heeft inciden-teel hoger beroep ingesteld en daarbij verzocht de beschikking van de rechtbank van 16 ja-nuari 2002 te vernietigen en alsnog zijn verzoek toe te wijzen en te bepalen dat de vrouw ten behoeve van [kind 2] een kinderalimentatie van € 544,50 per maand dient te betalen, en ten behoeve van de man een alimentatie van € 1.134,50.
Bij beschikking van 24 oktober 2002 heeft het gerechtshof te Amsterdam de door de vrouw aan de man te betalen uitkering tot zijn levensonderhoud met ingang van 1 oktober 2001 op nihil gesteld en de bestreden beschikking in zoverre vernietigd, met dien verstande dat de bijdrage over de periode vanaf 1 oktober 2001 is bepaald op hetgeen door de vrouw tot de dag van 's hofs beschikking is betaald en/of op haar is verhaald. Het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
Op 23 januari 2003 heeft de man tegen voornoemde beschikking van het gerechtshof te Am-sterdam cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij brief van 29 januari 2003 heeft de man een tweetal omissies in het cassatierekest van 23 januari 2003 hersteld en op 3 februari 2003 heeft hij een aanvullend verzoekschrift tot cassatie ingediend.
De Hoge Raad heeft bij zijn genoemde beschikking de beschikking van het gerechtshof ver-nietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP NA VERWIJZING DOOR DE HOGE RAAD
1. De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 24 oktober 2002 in zijn geheel vernietigd. Zulks betekent dat het hof de onderhavige zaak thans in volle omvang dient te beoordelen, voor zover het de geschilpunten betreft die aan de Hoge Raad zijn voorgelegd. Aangezien de man zijn cassatieberoep niet heeft gericht tegen het oordeel van het gerechtshof te Amsterdam ten aanzien van de kinderalimentatie, is thans nog slechts aan de orde de alimentatie ten behoeve van de man. Ten aanzien daarvan is in geschil de be-hoefte van de man en de draagkracht van de vrouw. Subsidiair is aan de orde het verzoek van de vrouw tot limitering van een eventueel op te leggen alimentatie.
2. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vrouw haar grieven tegen de beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 16 januari 2002 desgevraagd als volgt nader gespecifi-ceerd.
In haar eerste grief stelt de vrouw dat de rechtbank bij het vaststellen van de alimentatie voor de man ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar nieuwe woonlasten.
In haar tweede grief stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte voldoende aangetoond heeft geacht dat de man behoefte heeft aan een aanvullende alimentatie ten laste van de vrouw. In die grief stelt zij verder dat, mocht de man toch behoefte hebben aan een aanvul-lende alimentatie, hij in staat is om daarin volledig zelf te voorzien.
3. De vrouw verzoekt de beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 16 januari 2002 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de man om de vrouw te veroor-delen om aan hem een alimentatie te betalen van ƒ 2.500,- (€ 1.134,45) af te wijzen. Zij ver-zoekt verder, indien het hof van oordeel mocht zijn dat zij wel gehouden is om aan de man alimentatie te betalen, de duur van deze verplichting te limiteren en te bepalen dat deze zal eindigen op 23 mei 2002.
4. Het hof ziet aanleiding om eerst de door de vrouw opgeworpen tweede grief te bespre-ken. Het hof overweegt te dien aanzien als volgt. Het hof heeft de raadsvrouwe van de man ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de behoefte van de man te begroten. Desge-vraagd is namens de man tot twee keer toe verklaard dat de behoefte van de man met in-gang van 1 oktober 2001 gelijk is aan de bijstandsnorm voor een éénoudergezin. De vrouw heeft deze stelling niet bestreden. Daarmee staat in de onderhavige procedure derhalve vast dat de behoefte van de man met ingang van 1 oktober 2001 gelijk is aan de bijstands-norm voor een éénoudergezin.
Behoefte van de man aan een aanvullende alimentatie
5. De vrouw stelt dat de man in staat moet worden geacht geheel in zijn eigen behoefte te kunnen voorzien. Het hof overweegt te dien aanzien als volgt. In oktober 2001 bedroeg de bij-standsnorm voor een éénoudergezin ƒ 2.118,- (€ 961,11) per maand en in december 2005 be-droeg die norm € 1.035,- per maand. Volgens de aangifte inkomstenbelasting over de jaren 1997, 1998 en 1999 bedroeg de winst uit onderneming achtereenvolgens ƒ 35.991,-,
ƒ 30.430,- en ƒ 34.246,-. Uit de winst en verliesrekening over 2000 volgt dat de man een winst uit onderneming heeft genoten van ƒ 38.685,-. Ter terechtzitting heeft de man verklaard dat elk van partijen uit de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning een bedrag van ƒ 355.000,- (€ 161.091,98) heeft ontvangen en dat hij zijn aandeel heeft geïnvesteerd in de aankoop van een tweetal panden te [woonplaats]. De man heeft desgevraagd verklaard dat hij een pand aan de [adres] heeft aangekocht voor ƒ 560.000,- (€ 254.116,-) en dat hij dit pand heeft verkocht voor € 297.000,-. Na aftrek van boeterente en makelaarskosten, welke de man zelf schat op € 12.000,- respectievelijk € 7.000,-, resteert voor hem een nettowinst van
€ 23.884,-. De man heeft verder verklaard dat hij voor ƒ 295.000,- (€ 133.865,16) een pand heeft gekocht aan de [adres] en dat hij dit pand later heeft verkocht voor € 128.000,-. De man heeft hierbij op dit pand een verlies geleden van € 5.865,16. Per saldo heeft de man door de koop en verkoop van de twee hiervoor genoemde panden een nettowinst gegenereerd van
€ 18.018,84. Voorts heeft de vrouw gesteld dat als de man op dit moment onvoldoende inkom-sten uit zijn onderneming genereert, van hem in redelijkheid kan worden verlangd dat hij een passende werkkring gaat zoeken om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, dan wel dat hij het vermogen aanwendt dat hij in het kader van de verdeling heeft gekregen. Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor vermelde financiële gegevens van de man volgt dat hij ruimschoots in staat is om te voorzien in zijn eigen behoefte.
6. Het bovenstaande betekent dat het inleidende verzoek van de man tot het ten behoeve van hem vaststellen van een partneralimentatie ten laste van de vrouw van ƒ 2.500,-
(€ 1134,45) per maand dient te worden afgewezen.
7. Gelet op het vorenstaande behoeven de door de vrouw opgeworpen eerste grief en het ver-zoek om limitering geen bespreking meer.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 16 januari 2002 voor zo-ver aan het oor-deel van het hof onder-worpen en, in zoverre opnieuw beschik-ken-de:
wijst het inleidende verzoek van de man tot het ten behoeve van hem vaststellen van een part-neralimentatie van ƒ 2.500,- (€ 1134,45) per maand ten laste van de vrouw af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Gerretsen-Visser en Pannekoek-Dubois, bij-ge-staan door mr. Sierksma als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 21 de-cember 2005.