ECLI:NL:GHSGR:2005:AU9627
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- J.M.E. In 't Velt-Meijer
- A.A. Schuering
- M.H. van Coeverden
- Rechtspraak.nl
Kennelijk onredelijk ontslag en de toepassing van de Kantonrechtersformule
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer tegen zijn voormalig werkgever, Swinstadt Cleaning B.V., inzake een kennelijk onredelijk ontslag. De werknemer, die sinds 1991 als tankcleaner bij Swinstadt in dienst was, werd op 28 februari 2003 ontslagen. De werknemer had zich op 1 februari 1999 ziek gemeld en was sindsdien arbeidsongeschikt. Tijdens zijn ziekte ontving hij 100% salaris en daarna suppletie op zijn WAO-uitkering. De werknemer vorderde een verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk was en eiste een schadevergoeding van € 67.500, waarvan € 60.000 op basis van de Kantonrechtersformule.
De rechtbank Dordrecht had eerder de vorderingen van de werknemer afgewezen, waarna de werknemer in hoger beroep ging. In het hoger beroep voerde de werknemer drie grieven aan. De eerste grief betrof de hoogte van de vergoeding volgens de Kantonrechtersformule, die volgens de werknemer niet correct was toegepast. Het hof oordeelde dat de grief niet slaagde, omdat de gevorderde vergoeding buitensporig was in vergelijking met de richtlijnen van de kantonrechters.
De tweede grief betrof de financiële positie van de werknemer na het ontslag. De werknemer stelde dat hij in een slechtere financiële positie was gekomen door het ontslag, maar het hof oordeelde dat de kosten die hij had gemaakt voor juridische procedures niet het gevolg waren van het ontslag. De derde grief betrof de stelling dat het ontslag kennelijk onredelijk was. Het hof concludeerde dat de werknemer niet voldoende had onderbouwd dat er een causaal verband was tussen zijn arbeidsongeschiktheid en het werk bij Swinstadt.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de werknemer in de kosten van het hoger beroep, vastgesteld op € 1.631 aan salaris voor de procureur.