ECLI:NL:GHSGR:2005:AU8933

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2200283705
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J. Wurzer
  • C.M.P. Flint-Van Noort
  • D. Jalink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal met geweld, ontvoering en moord

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 december 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, Ira John T., die betrokken was bij een ernstige strafzaak. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van diefstal met geweld, ontvoering en moord. Het hof oordeelde dat, hoewel de verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen heeft verricht met betrekking tot de moord, er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte, S. De verdachte had kennis van de gewelddadige plannen van S. en heeft geen serieuze poging gedaan om deze te stoppen. De feiten vonden plaats op weg naar Katwijk, waar de verdachte en S. een willekeurig slachtoffer hebben aangevallen. Het hof beschrijft de daden als laf en wreed, met een bijzonder gruwelijke afloop voor het slachtoffer, wat leidde tot onherstelbaar leed voor de nabestaanden. De verdachte werd in eerste aanleg vrijgesproken van de moord, maar het hof vernietigde dit vonnis en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van twaalf jaar. De straf werd gematigd ten opzichte van de door de advocaat-generaal geëiste achttien jaar, rekening houdend met de rol van de verdachte in het geheel. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waarbij het hof de vorderingen van de benadeelden gedeeltelijk toewijsde en bepaalde dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk waren in hun vorderingen. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, en heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld op basis van de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002837-05
Parketnummer(s): 09-753654-04
Datum uitspraak: 29 december 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 18 april 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
Ira John T[.]
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting Haaglanden, P.C.S. Unit 2 te 's-Gravenhage.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 december 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1 eerste alternatief/cumulatief, 1 tweede alternatief cumulatief, 2, 4, 5 en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent het beslag en met beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste cumulatief/alternatief, 2, 3 primair, 4 primair, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 3
De verdachte heeft met betrekking tot het onder feit 3 bewezenverklaarde zelf geen uitvoeringshandelingen verricht.
Niettemin is het hof van oordeel dat op dit punt sprake is van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte S. [S.] gericht op de dood van het slachtoffer, dat van medeplegen moet worden gesproken.
Het hof neemt hierbij met name het volgende in aanmerking.
Op weg naar Katwijk heeft [S.] tegen de verdachte gezegd dat "die man weg moest" omdat deze de gezichten van [S.] en de verdachte had gezien.
Mede gezien het gewelddadige karakter van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde welke gebeurtenissen voorafgingen aan feit 3, moet bij de verdachte reeds toen de gedachte zijn opgekomen dat [S.] van plan was zich op gewelddadige wijze van het slachtoffer te ontdoen.
Op het strand heeft [S.] op een gegeven moment tegen het slachtoffer gezegd dat hij de zee in moest gaan en dat hij hem anders de keel zou afsnijden. Verdachte stond hier bij en moet dit dus hebben gehoord.
De verdachte heeft (ook) tegen het slachtoffer, dat al geklaagd had over pijn in zijn ribbenkast, gezegd dat hij het water in moest gaan en niet meer terug moest komen omdat hij (verdachte) dan niet wist wat er dan met hem zou gebeuren.
Uit het vorenstaande blijkt dat de verdachte, voorafgaand aan de onder 3 bewezenverklaarde levensberoving, heeft ingestemd met die levensberoving. De verdachte heeft geen enkele serieuze poging gedaan om [S.] van zijn voornemen af te brengen of anderszins in te grijpen dan wel zich aan het gebeuren te onttrekken, hoewel hij hiertoe wel in de gelegenheid is geweest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Ten aanzien van het onder 3 primair bewezenverklaarde:
Medeplegen van moord.
Ten aanzien van het onder 4 primair en 5 bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 eerste alternatief/cumulatief, 1 tweede alternatief cumulatief, 2, 3 primair, 4 primair, 5 en 6 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De wijze waarop de verdachte en zijn mededader tegen het volstrekt willekeurig gekozen slachtoffer [naam] zijn opgetreden laat zich karakteriseren als laf en wreed. Het tragisch dieptepunt van het gebeuren wordt gevormd door de onder 3 bewezenverklaarde moord. Aan het slachtoffer is op een buitengewoon gruwelijke wijze het leven ontnomen, terwijl aan zijn nabestaanden onherstelbaar leed is toegebracht. De rechtsorde is door deze moord ernstig geschokt.
Wel zal het hof, hoewel de verdachte in juridische zin mededader van de laffe en brute moord is, bij de strafoplegging de door de advocaat-generaal geëiste straf matigen, gezien de uiteindelijk toch iets beperktere rol van de verdachte bij het hele complex van gebeurtenissen.
Het hof heeft acht geslagen op de omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte rapporten te weten:
- een rapport pro justitia, d.d. 27 januari 2005, opgemaakt en ondertekend door W.J.L. Lander, klinisch psycholoog;
- een voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, d.d. 23 februari 2005, opgemaakt en ondertekend door B. de Vries, Reclasseringswerker en K. Sutthoff, Unitmanager.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 30 november 2004, eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verbeurdverklaring van het voorwerp onder nummer 75 op de aan dit arrest gehechte beslaglijst, onttrekking aan het verkeer van het voorwerp onder nummer 8 op de aan dit arrest gehechte beslaglijst, teruggave aan [benadeelde1] van de voorwerpen onder de nummers 1, 70 tm 74, 92 t/m 95, 102, 103, 121 en 122 op de aan dit arrest gehechte beslaglijst, teruggave aan S. [S.] van de voorwerpen onder de nummers 4, 11, 12 (gedeeltelijk), 17, 20, 27, 52, 63, 64, 67, 83, 84, 107, 108, 113 en 118 t/m 120 op de aan dit arrest gehechte beslaglijst, de teruggave aan de verdachte van de voorwerpen onder de nummers 9, 12 (gedeeltelijk), 14, 16, 18, 19, 21, 45, 59, 60, 65, 66, 77 t/m 81, 85 t/m 90, 96 t/m 101, 104 t/m 106, 109 t/m 112 en 115 t/m 117 op de aan dit arrest gehechte beslaglijst, teruggave aan [naam] van de voorwerpen onder de nummers 68, 69 en 114 op de aan dit arrest gehechte beslaglijst, teruggave aan [naam] van het voorwerp onder nummer 76 op de aan dit arrest gehechte beslaglijst en bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de voorwerpen onder de nummers 48, 49, 82 en 91 op de aan dit arrest gehechte beslaglijst.
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp zoals dit vermeld is onder nummer 75 van de op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 3 primair bewezenverklaarde is begaan. Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurdverklaren.
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp zoals dit is vermeld onder nummer 8 van de op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu dit bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven werd aangetroffen, terwijl dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade tot een bedrag van EUR 114.163,68.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 114.163,68.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van EUR 10.370,51 materiële schade is geleden terzake van begrafeniskosten. Aannemelijk is geworden dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het tenlaste van de verdachte onder 3 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot voornoemd bedrag worden toegewezen.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde1]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 primair bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 10.370,51 ten behoeve van [benadeelde1]
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade tot een bedrag van EUR 1.817,02.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 1.817,02.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij, die niet degene is die rechtstreeks schade heeft geleden door het strafbare feit, niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding en deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op zijn verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde3]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 17.687,53.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 17.687,53.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, te weten de totale vordering min de kosten van de schade aan de bus omdat deze reeds door de verzekering zijn vergoed.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van EUR 14.119,30 (te weten voor gestolen gereedschappen en eigen risico bus) materiële schade is geleden. Aannemelijk is geworden dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het tenlaste van de verdachte onder 4 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot voornoemd bedrag worden toegewezen.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op EUR 490,28, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde3]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 4 bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 14.119,30 ten behoeve van [benadeelde3].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 5, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 282, 289, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste cumulatief/alternatief, 2, 3 primair, 4 primair, 5 en 6 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd: het voorwerp onder nummer 75.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: het voorwerp onder nummer 8.
Gelast de bewaring van de voorwerpen onder de nummers 1 t/m 7, 9 t/m 74 en 76 t/m 122 ten behoeve van de rechthebbenden.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [1] tot een bedrag van
EUR 10.370,51 (tienduizend driehonderdzeventig euro en éénenvijftig eurocent)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde1], van een bedrag van EUR 10.370,51 (tienduizend driehonderdzeventig euro en eenenvijftig cent) voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 186 (honderdzesentachtig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde3] tot een bedrag van
EUR 14.119,30 (veertienduizend honderdnegentien euro en dertig cent) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op EUR 490,28 - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde3], van een bedrag van EUR 14.119,30 (veertienduizend honderdnegentien euro en dertig cent) voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 205 (tweehonderdvijf) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. P.J. Wurzer, mr. C.M.P. Flint-Van Noort en mr. D. Jalink, in bijzijn van de griffier mr. P.G. Berkepeis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 december 2005.