Rolnummer: 22-007292-04
Parketnummers: 11-006354-04 en 11-005160-02 (TUL)
Datum uitspraak: 16 december 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 25 november 2004 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
Angelo Antonino W[.]
thans verblijvende in PI Rijnmond, De Schie, Rotterdam te Rotterdam.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 6 september 2005 en 2 december 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het primair (poging tot moord) tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van voorarrest. Tevens is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht de tenlastegelegde "poging tot moord" niet wettig en overtuigend bewezen.
Naar het oordeel van het hof is op basis van de bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden dat de verdachte bij het met een pistool schieten in de richting van [slachtoffer] heeft gehandeld "na kalm beraad en rustig overleg". Immers uit de bij de politie afgelegde verklaringen van de verdachte en [naam] volgt dat de verdachte, toen hij die [slachtoffer] ontwaarde, niet bij eerste gelegenheid op hem heeft geschoten, maar tegen de bestuurder van de auto waarin hij zat, heeft gezegd dat deze snel weg moest rijden.
De enkele omstandigheid dat de verdachte zich kort vóór het schietincident van een vuurwapen had voorzien maakt dit oordeel niet anders, in aanmerking nemende de eerdere bedreigingen door [slachtoffer] aan het adres van de verdachte, die het hof aannemelijk acht.
De verdachte dient mitsdien van "poging tot moord" te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft namens de verdachte een beroep gedaan op putatief noodweer en op die grond ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. De raadsman heeft daartoe gewezen op de gevaarlijke reputatie van [slachtoffer] en op eerdere bedreigingen van de verdachte door die [slachtoffer], onder andere met een vuurwapen. Kort voordat is geschoten was [slachtoffer], na bij het dashboard van de auto waarin hij zat iets te hebben gedaan, uit die auto gestapt en begaf hij zich in de richting van de verdachte. Dit gaf de verdachte volgens de raadsman reden te menen dat hij zich moest verdedigen tegen een dreigende wederrechtelijke aanranding.
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat [slachtoffer], toen die zich in de richting van de verdachte begaf, een wapen in zijn hand had. Geen van de gehoorde betrokkenen heeft verklaard bij [slachtoffer] toen een vuurwapen te hebben gezien en evenmin dat [slachtoffer] zich toen zo heeft gedragen dat bij hun het vermoeden opkwam dat [slachtoffer] toen een wapen zou kunnen verbergen.
Het beroep op putatief noodweer wordt derhalve verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van poging tot moord tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met een vuurwapen gericht in de richting van het slachtoffer geschoten. Hierbij is het slechts aan het toeval te danken geweest, dat hij geen slachtoffers heeft gemaakt.
Een delict als het onderhavige, gepleegd op klaarlichte dag in aanwezigheid van andere mensen onder wie kinderen, draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter. Daarnaast brengt het bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
In het nadeel van de verdachte neemt het hof voorts in aanmerking dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie reeds een aantal malen eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te Dordrecht van 28 november 2002 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep volhard bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Immers, de verdachte heeft het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht en gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 28 november 2002 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. S.C.H. Koning,
mr. S.K. Welbedacht en mr. J.A. van Kempen, in bijzijn van de griffier M. van der Mark.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 december 2005.