ECLI:NL:GHSGR:2005:AU8193

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
355-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. Dusamos
  • H. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkrachtberekening na beëindiging geregistreerd partnerschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage inzake kinderalimentatie. De ouders, die hun huwelijk hebben omgezet in een geregistreerd partnerschap, hebben op 19 november 2001 een convenant ondertekend waarin zij afspraken hebben gemaakt over de alimentatie voor hun vier minderjarige kinderen. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de kinderalimentatie voor de kinderen die bij hem verblijven te verlagen naar € 141,50 per kind per maand, terwijl de moeder de stelling van de vader betwist en een korting op de woonlasten voorstelt. Het hof heeft de draagkracht van de vader beoordeeld, waarbij het rekening houdt met zijn woonlasten en de schenkingen van zijn familie. Het hof oordeelt dat de vader niet meer kan bijdragen dan het door hem verzochte bedrag, en dat de moeder het eventueel teveel betaalde niet hoeft terug te betalen. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de alimentatie is vastgesteld op € 141,50 per kind per maand, met ingang van 1 februari 2003.

Uitspraak

Uitspraak : 14 december 2005
Rekestnummer : 355-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04.1585
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in[kind 4]aak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens voorwaardelijk inciden-teel verweer-der, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. R.N.A.M. Kester,
tegen
[benadeelde partij],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens voorwaardelijk inciden-teel verzoe-kster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. J.W. Stok.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 21 maart 2005 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 21 december 2004.
De moeder heeft op 4 mei 2005 een verweerschrift, tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appèl, ingediend.
De vader heeft op 1 juni 2005 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 26 april 2005 aanvullende stukken ingekomen.
Op 26 oktober 2005 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. I.M.N. Thewessen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de procureur van de vader onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De vader heeft ter terechtzitting zijn verzoek gewijzigd in die zin, dat hij verzoekt de kinderalimentatie voor de hierna te noemen [kind 3] en [kind 4] te bepalen op € 141,50 per kind per maand. De moeder heeft ter terechtzitting het voorwaardelijk incidenteel appèl ingetrokken.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat – voor zover in hoger beroep van belang – tussen de ouders het volgende vast.
De vader en de moeder zijn op [datum] met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn de volgende, thans nog minderjarige kinderen [geboren:]
[kind 1], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen: [kind 1]
[kind 2], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen: [kind 2]
[kind 3], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen: [kind 3], en
[kind 4], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen: [kind 4],
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
[kind 1] en [kind 2] verblijven bij de vader en [kind 3] en [kind 4] verblijven bij de moeder.
De ouders hebben op 1 november 2001 hun huwelijk laten omzetten in een geregistreerd partnerschap. Zij hebben op 19 november 2001 een verklaring beëindiging geregistreerd partnerschap ondertekend, die op 19 november 2001 door de ambtenaar van de burgerlijke stand is ingeschreven.
De ouders hebben de gevolgen van de beëindiging van het geregistreerd partnerschap geregeld en laten vastleggen in een convenant, dat zij op 19 november 2001 beiden hebben ondertekend. In het convenant zijn zij onder meer overeengekomen, dat in ieder geval tot
1 februari 2003 de moeder voor [kind 1] en [kind 2] aan de vader een bedrag van ƒ 120,-
(€ 54,45) per maand per kind zal betalen en dat de vader voor [kind 3] en [kind 4] aan de moeder een bedrag van ƒ 320,- (€ 145,21) per maand per kind zal betalen, dat de ouders voor 1 februari 2003 zullen onderzoeken of de alimentatie nog aan de wettelijke maatstaven voldoet, dat zij, als dat niet het geval blijkt te zijn, in onderling overleg de alimentatie zullen aanpassen en dat, als zij er samen niet uit komen, het hun beiden vrijstaat de rechter om een beslissing te vragen.
Op 18 maart 2004 heeft de moeder de rechtbank te ‘s-Gravenhage verzocht de aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten laste van de vader, met ingang van 1 februari 2003, vast te stellen op € 228,- per maand voor de bij haar verblijvende kinderen, althans op een bedrag dat en met ingang van een datum die de rechtbank juist acht. De vader heeft tegen dit inleidende verzoek verweer gevoerd en hij heeft zelfstandig verzocht te bepalen, dat de moeder van 1 februari 2003 tot 1 januari 2004 aan de vader aan kinderalimentatie voor de bij hem verblijvende kinderen € 149,50 per kind per maand dient te betalen en met ingang van 1 januari 2004 € 153,24 per kind per maand, althans een bedrag dat en met ingang van een datum die de rechtbank juist acht.
Bij de bestreden beschikking is bepaald – uitvoerbaar bij voorraad – dat de vader met ingang van 1 februari 2003 aan de moeder voor de bij haar verblijvende kinderen dient te betalen een bedrag van € 204,- per maand per kind en dat de moeder met ingang van 1 februari 2003 aan de vader voor de bij hem verblijvende kinderen dient te betalen een bedrag van € 144,- per maand per kind.
Hieronder zal het hof zonodig op hele euro’s afronden.
Ten aanzien van de vader
De vader is geboren op [geboortedatum] en vormt samen met [kind 1] en [kind 2] een eenoudergezin. Hij is in loondienst en zijn inkomen daaruit bedraagt, volgens de jaaropgave van 2003, € 34.781,- bruto per jaar. Hij is zie-kenfondsverzekerde.
De vader heeft de volgende maandlasten:
- € 204,- premie ziek-te-kosten-ver-zekering;
- € 11,- premie aanvullende verzekering.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de kinderalimentatie: de draagkracht van de vader.
2. De vader verzoekt – na wijziging van zijn verzoek in hoger beroep ter terechtzitting van het hof – de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, een kinderalimentatie voor [kind 3] en [kind 4] te bepalen van € 141,50 per kind per maand. De moeder bestrijdt zijn beroep.
3. De vader stelt dat de rechtbank onjuist gehandeld heeft ten aanzien van zijn woonlasten, door geen gelijkheid boven en onder de streep toe te passen. Weliswaar schrijft de werkgroep alimentatienormen voor, ten aanzien van de woonlasten een uitzondering te maken op de regel van gelijkheid boven en onder de streep – waarmee bedoeld wordt dat met de woonlasten zowel bij de vaststelling van het besteedbaar inkomen als bij de draagkracht in gelijke mate rekening wordt gehouden – maar omdat de werkgroep zulks voorschrijft teneinde een nadeel voor de alimentatieplichtige te voorkomen en de vader hier juist van die uitzondering nadeel ondervindt, moet gewoon de hoofdregel worden toegepast. Als het principe van gelijkheid boven en onder de streep wordt toegepast, wordt boven de streep de al door de vader beperkte hypotheekrente van € 7.692,- opgenomen en is er dan geen reden een korting toe te passen vanwege een onredelijke woonlast. Uit de door de vader in eerste aanleg overgelegde draagkrachtberekening volgt dan dat de vader niet meer kan bijdragen dan
€ 141,50 per kind per maand, aldus de vader.
4. De moeder betwist de stelling van de vader. Over het algemeen moet er gelijkheid zijn boven en onder de streep, maar niet wanneer er, zoals in dit geval, sprake is van een onredelijke woonlast. Vanwege deze onredelijke woonlast moet er een korting plaatsvinden van de totale netto woonlasten. De door de vader voorgestelde berekening is in strijd met de richtlijnen en in strijd met de redelijkheid en billijkheid en met de afspraken die de ouders destijds samen hebben gemaakt en zijn beroep moet dan ook worden afgewezen, aldus de moeder.
5. Het hof overweegt het volgende. De vader heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in verband met zijn woonlasten maandelijks aan de bank € 630,- betaalt, dat hij jaarlijks aan zijn vader en zijn twee broers € 4.500,- per persoon betaalt en dat hij de wettelijk maximaal toelaatbare schenking jaarlijks van zijn vader en broers krijgt teruggestort. De vader betaalt dus de rente van de geldlening, waarvan hij een deel weer terugkrijgt van zijn familie. Voorts overweegt het hof dat de woning na de bouw ervan behoorlijk in waarde is gestegen en dat de vader de moeder na hun uiteengaan heeft moeten uitkopen. Feit is dat de vader forse woonlasten heeft en feit van algemene bekendheid is dat het niet eenvoudig zal zijn op korte termijn hierin verandering te brengen. Het hof acht het daarom in dit geval redelijk boven de streep rekening te houden met een hypotheekrente van € 21.168,- per jaar en de schenkingen van de broers van de vader en hun vader te beschouwen als netto inkomsten, zijnde € 6.885,- per jaar. Onder de streep houdt het hof rekening met een maandelijkse hypotheekrente van € 1.764,-. Het hof past geen korting wegens onredelijke woonlasten toe. Voor het overige de draagkrachtberekening van de rechtbank volgend, die in hoger beroep verder niet in geschil is, bepaalt het hof de voor de vier kinderen aan te wenden draagkracht van de vader op € 486,- per maand.
Nu de vader echter heeft verklaard bereid en in staat te zijn om aan kinderalimentatie
€ 141,50 per kind per maand te betalen, zal het hof overeenkomstig beslissen. Vanwege het consumptieve karakter van de alimentatiebetalingen zal het hof daarbij bepalen, dat de moeder het door de vader tot op heden eventueel teveel betaalde niet behoeft terug te betalen.
6. De moeder heeft ter terechtzitting van het hof haar voorwaardelijk incidenteel appèl ingetrokken.
7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP EN HET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL HOGER BEROEP
Het hof:
verstaat dat het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep is ingetrokken;
vernietigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oor-deel van het hof onder-worpen en, in zoverre, opnieuw beschik-ken-de:
bepaalt de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 3] en [kind 4] met ingang van 1 februari 2003 op € 141,50 per kind per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen;
bepaalt dat de moeder de tot op heden door de vader eventueel teveel betaalde kinderalimentatie niet behoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voor-raad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Nievelt, Dusamos en Husson, bijge-staan door mr. Martens als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 14 december 2005.