Rolnummer: 22-002708-05
Parketnummer(s): 09-037917-04
Datum uitspraak: 29 november 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 13 april 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
Mustafa T[.]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, P.S.C. Unit 3 te 's-Gravenhage.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 november 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde (poging tot moord) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, en met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij en oplegging van een schadever-goedingsmaatregel als in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Beroep op artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat er in casu sprake is van vrijwillige terugtred van de verdachte, nu hij op enig moment zelf besloot te stoppen met het slaan van het slachtoffer en de dood daardoor bij het slachtoffer niet is ingetreden. De verdachte dient in de visie van de raadsman dan ook straffeloos te worden verklaard (het hof begrijpt: te worden ontslagen van alle rechtsvervolging).
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Blijkens de door het hof gebezigde bewijsmiddelen heeft de verdachte, nadat hij het in haar auto zittende slachtoffer reeds enkele malen met een ijzeren staaf op haar knieën/benen had geslagen, het slachtoffer uit de auto getrokken. De verdachte heeft vervolgens het op de grond liggende slachtoffer meermalen - volgens de verklaring van het slachtoffer ongeveer tien maal - met de ijzeren staaf voluit op haar hoofd geslagen.
Blijkens de zich in het dossier bevindende brief van de GGD Zuid-Holland Noord met bijlagen (proces-verbaal van politie Hollands-Midden, District Duin- en Bollenstreek, dossiernummer 04-009711A, bladzijde 56 e.v.), bezien in samenhang met de door de raadsvrouw van het slachtoffer overgelegde brief van het Leids Universitair Medisch Centrum d.d. 23 maart 2005, opgesteld door dr. G.N. Jukema, chirurg traumatoloog, heeft het slachtoffer ten gevolge van het slaan door de verdachte met de ijzeren staaf onder andere een hersenschudding, zes hoofdwonden, alsmede een open schedelfractuur opgelopen.
Naar het oordeel van het hof komt aan de verdachte, gelet op hetgeen hij reeds had verricht strekkende tot voltooiing van het delict - de verdachte had het slachtoffer voordat hij ophield met slaan reeds potentieel levensbedreigend letsel in de vorm van een open schedelfractuur toegebracht -, geen beroep op het bepaalde in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht toe, temeer niet nu noch door de raadsman noch door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd dat de verdachte nadien enige handeling heeft verricht om het intreden van het gevolg te beletten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde (poging tot moord) tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft, na het telkenmale moeizaam uitvoerbaar blijken te zijn van een omgangsregeling met verdachte's kinderen, op het tijdstip dat zijn ex-vrouw de kinderen bij hem kwam ophalen een ijzeren staaf bij zich gestoken. Hij is vervolgens naar haar auto gelopen en heeft, nadat zijn ex-vrouw te kennen had gegeven niet met hem te willen praten, haar enkele malen met de ijzeren staaf op haar knieën/benen geslagen. Daarna heeft hij haar uit de auto getrokken en haar meermalen met de ijzeren staaf voluit op het hoofd - en later op haar handen waarmee zij haar hoofd probeerde te beschermen - geslagen.
Door dit zeer brute en excessieve geweld, zich uitende in een serie van opeenvolgende geweldshandelingen, heeft de verdachte gepoogd het slachtoffer te vermoorden, waarbij zij zeer ernstig letsel heeft opgelopen, onder andere in de vorm van een - potentieel als dodelijk aan te merken - open schedelfractuur. Het is slechts aan het toeval te danken geweest dat het slachtoffer niet metterdaad dodelijk is verwond. De fysieke gevolgen van het letsel zijn, blijkens de brief van het slachtoffer uit november 2005, tot op heden aanwezig, zich onder andere manifesterende in pijn in haar handen en knieën, pijnlijke littekens op haar hoofd, minimaal smaak- en reukvermogen, problemen met spreken en een zeer slecht korte termijngeheugen. Ook zullen zowel het slachtoffer als haar kinderen nog lange tijd de ernstige psychische gevolgen van dit geweldsdelict ondervinden.
Het hof kan zich, gelet op het verhandelde ter terecht-zitting in hoger beroep, niet aan de indruk onttrekken dat de verdachte niet dan wel onvoldoende doordrongen is van de ernst van het bewezenverklaarde en de ernst van het door hem aan het slachtoffer toegebrachte letsel.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 21 december 2004, eerder is veroordeeld voor een tweetal door hem - blijkens het onderzoek ter terechtzitting eveneens jegens zijn ex-vrouw - gepleegde geweldsdelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 29 maart 2005, opgemaakt door dr. P.M. van den Bergh, forensisch psycholoog. Dit rapport houdt onder meer in - kort en zakelijk weergegeven - dat de verdachte ten tijde van het delict volledig toerekeningsvatbaar was en dat de kans op herhaling van soortgelijke feiten, bij 'uitdaging' door zijn ex-vrouw, reëel aanwezig is. Het hof neemt deze conclusie over en maakt deze tot de zijne.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het voorlich-tingsrapport van de Reclassering Nederland, d.d. 29 maart 2005, opgemaakt door G.S. Jankie, reclasseringswerker, en A.C.J. Schrama, unitmanager. Dit voorlichtingsrapport houdt onder meer in - kort en zakelijk weergegeven - dat de kans op recidive aanwezig wordt geacht, gezien de ernstig verstoorde relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, reden waarom wordt geadviseerd een verplicht reclasseringscontact op te leggen. Het hof neemt dit advies niet over, nu naar het oordeel van het hof de ernst van het feit met zich brengt dat niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf waarvan een deel voorwaardelijk - met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact - wordt opgelegd, nu deze gevangenisstraf alsdan het in artikel 14a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht gestelde maximum van drie jaren niet te boven kan gaan.
Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde feit, dat een voor de rechtsorde schokkend karakter heeft en angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij teweeg brengt, en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden zelfs onvoldoende tot uitdrukking in de door de rechtbank opgelegde straf. Het is op deze grond dat het hof - met eenparigheid van stemmen - komt tot het opleggen van navermelde zwaardere straf.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer], vertegenwoordigd door mr. L.M.L. van Berkel, advocaat te Amsterdam, zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 64.292,18, te weten EUR 4.292,18 voor vergoeding van materiële schade (inclusief EUR 3.500,- voor de kosten van een raadsvrouw) en EUR 60.000,- voor vergoeding van immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 64.292,18.
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van EUR 24.292,18, te weten EUR 4.292,18 voor vergoeding van materiële schade en EUR 20.000,- voor vergoeding van immateriële schade.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist, doch slechts ten aanzien van de vergoeding van de immateriële schade.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van EUR 792,18 materiële schade is geleden. Aannemelijk is geworden dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot voornoemd bedrag worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof leent de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze betrekking heeft op vergoeding van geleden immateriële schade, zich voor gedeeltelijke toewijzing. Gelet op de fysieke en psychische gevolgen van het feit zal het hof naar maatstaven van billijkheid ter zake een bedrag toekennen van EUR 20.000,-. Het hof zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade verklaren, aangezien de vordering in zoverre niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich voor een behandeling in dit strafgeding leent.
Het vorenstaande brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op EUR 3.500,-, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof - overeenkomstig de daartoe strekkende vordering van de advocaat-generaal - aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 20.792,18 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezen-verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] (vertegenwoordigd door mr. L.M.L. van Berkel) tot een bedrag van EUR 20.792,18 (twintigduizend zevenhonderdtweeënnegentig euro en achttien cent)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding voor zover deze ter zake van de immateriële schade een bedrag van EUR 20.000,- te boven gaat en bepaalt dat zij haar vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op EUR 3.500,- - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 20.792,18 (twintigduizend zeven-honderdtweeënnegentig euro en achttien cent), voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 238 (tweehonderdachtendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.D.W. Klein Breteler, A.L.J. van Strien en L.A.J.M. van Dijk, in bijzijn van de griffier mr. F. Rutten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 november 2005.