ECLI:NL:GHSGR:2005:AU6296
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- A. van Nievelt
- M. Husson
- J. Scheij
- Rechtspraak.nl
Tussenbeschikking omgangsregeling in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 november 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage aangevochten. De rechtbank had in een tussenbeschikking bepaald dat er proefcontacten zouden plaatsvinden tussen de vader en het kind, onder begeleiding van het Project Rotterdamse Omgangsbegeleiding. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen, specifiek de bepaling over de omgang in het omgangshuis te Rotterdam.
Het hof oordeelde dat de bestreden beschikking slechts een tussenbeschikking was en dat hiertegen geen hoger beroep openstond, zoals bepaald in artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank had geen definitieve beslissing genomen over de omgangsregeling, en de moeder kon daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep. Het hof benadrukte dat de uiteindelijke beslissing over de omgangsregeling afhankelijk was van de evaluatie van de begeleide proefcontacten.
De moeder was op 15 maart 2005 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank van 17 december 2004. De vader had geen verweerschrift ingediend en was niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 12 oktober 2005. De raad voor de kinderbescherming had een rapport ingediend, waarin werd geadviseerd om een tijdelijke omgangsregeling op te leggen. Het hof concludeerde dat de moeder niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar hoger beroep, omdat de beschikking van de rechtbank niet definitief was en er geen mogelijkheid was voor hoger beroep tegen een tussenbeschikking.