Uitspraak: 5 augustus 2005
Rolnummer: 03/1438
Rolnummer rechtbank: 322713/03-3673
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
JOHN’S TAXI- EN KOERIERSSERVICE B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
appellante,
hierna te noemen: JKS,
procureur: mr. P.J.L.J. Duijsens,
[werknemer],
wonende te ‘s-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [werknemer],
procureur: mr. M.G.J.L. van Scherpenzeel.
Bij exploot van 10 oktober 2003 is JKS in hoger beroep gekomen van het vonnis van 24 september 2003 door de rechtbank te ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft JKS zes grieven opgeworpen, die door [werknemer] bij memorie van antwoord (eveneens met producties) zijn bestreden. Tenslotte heeft [werknemer] zijn procesdossier gefourneerd en hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank in de rechtsover-wegingen 1.1 tot en met 1.6 in het vonnis van 24 september 2003 is in hoger beroep niet opgekomen, zodat ook het hof de aldaar vermelde feiten tot uitgangspunt neemt.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, om het volgende.
2.1 [werknemer] is op 5 februari 2002 in dienst getreden van JKS. [werknemer] was aanvankelijk werkzaam als manager en vanaf 22 april 2002 als koerier. Het salaris was laatstelijk € 1.928,57 bruto per maand.
2.2 Voordat [werknemer] bij JKS in dienst trad, heeft hij voor JKS werkzaamheden op freelance basis verricht.
2.3 JKS heeft [werknemer] op 25 april 2002 op staande voet ontslagen. Per brief van gelijke datum schreef (de directeur van) JKS aan [werknemer] onder meer als volgt:
“(..) Hierbij bevestig ik dat ik je op donderdag 25 april op staande voet heb ontslagen. De reden hiervoor is het weigeren van werk tijdens werktijd. Je kreeg om 13.45 uur een opdracht van [de centralist] om met de bus (08-VP-KG) een zending in Vlaardingen op te halen, die in Montfoort afgeleverd moest worden. Omstreeks 16.30 uur kreeg je een telefoontje van [de centralist] dat als je gelost had in Montfort je door moest rijden naar Woerden om bij Koeriersdienst Wotax een zending op te halen voor Den Haag of een andere bestemming, [de centralist] zei erbij dat ze niet precies wist wat de bestemming was. Je hebt bij Wotax de goederen geladen voor Amsterdam, men meldde nog dat het een spoedrit was. Jij hebt de rit aangenomen en ben toen weggereden. Toen je op de snelweg was meldde je dat je niet naar Amsterdam ging. Jij antwoordde: “Ik ga die rit niet uitrijden, want ik stop om 18.00 uur met werken.” [de centralist] wees je er toen op dat je dan gelijk bij Wotax had moeten zeggen dat je niet naar Amsterdam ging, in dat geval hadden ze een andere oplossing kunnen bedenken. Je had dus niet eerst de rit moeten aannemen en achteraf zeggen dat je hem niet wilde rijden. Je bent er toen op gewezen dat dit werk weigeren was (…) Vervolgens zei [de centralist] je moet die rit uitrijden en dan naar de zaak komen. Je hebt de rit niet uitgereden, maar je bent direct naar de zaak gekomen. (…) Er zijn nog meerdere redenen waarom je ontslagen bent, die zijn ook jouw wel bekend. Ik vind dat je door het weigeren van deze opdracht ernstig gefaald hebt in je functie van manager. (…)”
2.4 [werknemer] is op 22 mei 2002 bij een andere werkgever in dienst getreden.
2.5 Op grond van de (op de arbeidsovereenkomst toepasselijke) CAO voor het Beroepsgoederenvervoer dient de werkgever, JKS, aan de werknemer overuren te vergoeden op basis van 130 % van het uurloon.
2.6 Bij brief van 7 juni 2002 schreef (de directeur van) JKS aan de gemachtigde van [werknemer] onder meer als volgt:
“(…) Wij ontkennen niet dat [werknemer] nog een bedrag van ons tegoed heeft wegens het verrichten van freelance werkzaamheden. Nu onze accountant de heer J. Bos AA ontdekt heeft dat er door [werknemer] buiten medeweten van het bedrijf banden op rekening van het bedrijf heeft hij ons geadviseerd dat er voor betaling van het openstaande bedrag eerst in onze administratie wordt gecontroleerd of er nog meer aankopen gedaan zijn. (…) Ook willen wij, nu het vertrouwen geschonden is, (door de banden aankoop) alle ingediende declaraties laten controleren. (…)”
2.7 [werknemer] vordert in dit geding, kort gezegd, een verklaring voor recht dat het hem op 25 april 2002 gegeven ontslag op staande voet nietig is alsmede veroordeling van JKS tot betaling aan hem van achterstallig salaris, vakantiegeld, vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen, een en ander met wettelijke verhoging en wettelijke rente en voorts veroordeling van JKS tot vergoeding van door hem gemaakte overuren, door hem verrichte freelance werkzaamheden en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank wees de gevorderde verklaring voor recht af en de vorderingen van [werknemer] voor het overige grotendeels toe.
3. Met grief I komt JKS op tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een ontslag op staande voet rechtvaardigende dringende reden. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.1 De door JKS gestelde dringende reden is werkweigering. Blijkens de inhoud van de in rechtsoverweging 2.3 geciteerde brief van 25 april 2002 van JKS aan [werknemer] stelt JKS zich op het standpunt dat zij [werknemer] opdracht heeft gegeven om naar Woerden te rijden teneinde daar een zending op te halen die naar ’s-Gra-venhage of een andere bestemming -de precieze bestemming was nog niet bekend- ver-voerd moest worden, waarbij aan [werknemer] werd meegedeeld dat het om een spoed-rit ging. [werknemer] stelt zich op het standpunt dat hem werd opgedragen om een lading op te halen die naar ’s-Gravenhage moest, maar betwist niet dat hem werd meegedeeld dat het om een spoedrit ging, zodat het hof er vanuit gaat dat hem zulks is meegedeeld. Voorts stelt [werknemer] zich op het standpunt dat hij in Woerden aangekomen vernam dat de lading niet naar ’s-Gravenhage, maar naar Amsterdam vervoerd moest worden en tevens vernam dat de lading nog niet binnen was, zodat hier op gewacht moest worden.
3.2 Vast staat dat [werknemer] op de aankomst van de goederen gewacht heeft en eerst nadat de goederen geladen waren, toen hij reeds op de snelweg reed, telefo-nisch contact met JKS heeft opgenomen en meegedeeld dat hij de rit niet zou uitrijden en om 18.00 uur met werken zou stoppen. Naar het oordeel van het hof had het, gelet op de omstandigheid dat hij ermee bekend was dat het om een zogeheten spoedrit ging, op de weg van [werknemer] gelegen om direct, toen hij bij aankomst in Woerden vernam dat de lading naar Amsterdam vervoerd moest worden, telefonisch contact met JKS op te nemen. Het hof neemt voorts in aan-merking dat de in de brief van 25 april 2002 verwoorde stelling dat hij, toen hij JKS belde, er door de in die brief genoemde [centralist] op gewezen is, dat hij gelijk had moeten zeggen dat hij niet naar Amsterdam ging en dat in dat geval JKS een andere oplossing had kunnen bedenken, door [werknemer] niet gemotiveerd becommentarieerd of weersproken is, zodat het hof er vanuit gaat dat JKS, wanneer [werknemer] direct na aankomst in Woerden met JKS gebeld had, JKS een andere oplossing had kunnen bedenken. Het hof leidt uit dit een en ander af, dat [werknemer], door niet direct na aankomst in Woerden contact met JKS op te nemen, aan JKS de mogelijkheid heeft ontnomen om, geconfronteerd met de weigering van [werknemer] om met de lading naar Amsterdam te rijden, voor de spoedrit een an-de-re oplossing te realiseren. Onder deze omstandigheden had naar het oordeel van het hof van [werknemer], die zich naar de eisen van goed werknemerschap behoor-de te gedragen, verwacht mogen worden dat hij, toen hem door voormelde [centralist] gezegd werd dat hij de rit moest uitrijden en dan naar de zaak ko-men, aan die -gelet op alle voormelde omstandigheden: redelijke- op-dracht gehoor had gegeven. Door zulks na te laten heeft [werknemer] zich naar het oordeel van het hof aan een zodanige vorm van werkweigering schuldig gemaakt, dat het hem op grond van die werkweigering gegeven ontslag op staande voet gerecht-vaardigd is. Hierbij heeft het hof nog in aanmerking genomen dat de door JKS in de memorie van grieven betrokken stelling, dat [werknemer] uitdrukkelijk is meegedeeld dat hij als chauffeur lange dagen moest maken en dat hij daar geen enkel be-zwaar tegen had, door [werknemer] niet weersproken is. Dat [werknemer], zoals hij stelt, een conflict met JKS had in verband met niet uitbetaalde overuren, betekent, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, niet dat hij de onderhavige opdracht de rit uit te rijden, naast zich neer mocht leggen.
3.3 Het voorgaande houdt in dat het ontslag op staande voet, gelet op alle omstandigheden van het geval, gerechtvaardigd was. Hetgeen [werknemer] heeft doen zeggen brengt het hof niet tot een ander oordeel. Ook het gegeven dat JKS in de ontslagbrief van 25 april 2002 vermeld heeft dat [werknemer] door het weigeren van de onderhavige opdracht gefaald heeft in zijn functie van manager, betekent niet dat het hem gegeven ontslag op staande voet wegens het weigeren van werk in de uitoefening van chauffeurswerkzaamheden niet gerechtvaardigd zou zijn. Grief I treft derhalve doel.
4. Met grief II betoogt JKS dat de rechtbank ten onrechte het gevorderde loon, vakantiegeld, vergoeding wegens niet-genoten vakantiedagen heeft toegewezen en de wettelijke verhoging tot een bedrag van € 225,00 heeft toegewezen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
4.1 Nu grief I slaagt, komt de vordering tot doorbetaling van loon over de periode vanaf 26 april 2002 tot 22 mei 2002 niet voor toewijzing in aanmerking.
4.2 Over de periode 1 april 2002 tot en met 25 april 2002 heeft JKS, naar tussen partijen vaststaat, aan loon € 1.593,16 bruto betaald. [werknemer] stelt zich op het standpunt dat hij in april 2002 negentien dagen gewerkt heeft. Deze stelling is evenwel zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet begrijpelijk nu april 2002 negentien werkdagen telt, waarvan er achttien in de periode 1 april 2002 tot 26 april 2002 vallen. Het hof gaat er derhalve vanuit dat [werknemer] in de maand april 2000 tot 26 april achttien dagen gewerkt heeft. Gezien de hoogte van het bruto uurloon (€ 11,13) had JKS over de maand april 2002 derhalve 18 x 8 x € 11,13, oftewel € 1.602,72 aan bruto salaris behoren te betalen. Uitbetaald is € 1.593,16 bruto, zodat over de maand april 2002 een bedrag van € 9,56 bruto te weinig betaald is.
4.3 [werknemer] heeft de stelling van JKS dat [werknemer] tot de datum van het ontslag 5,2 vakantiedagen heeft opgebouwd niet weersproken, zodat zulks tussen partijen vaststaat. Aan vergoeding van niet-genoten vakantiedagen komt [werknemer] derhalve een bedrag toe van 5,2 x € 89,04 x 1,08, oftewel € 550,05 bruto. JKS heeft evenwel € 400,55 bruto betaald, zodat aan vergoeding niet-genoten vakantie-dagen een bedrag van € 149,50 bruto resteert.
4.4 Het voorgaande houdt in dat [werknemer] aanspraak heeft op in totaal € 159,06 bruto. Mede gelet op de hoogte van dit bedrag acht het hof termen aanwezig de wettelijke verhoging te matigen tot nihil. In zoverre slaagt de onderhavige grief.
4.5 JKS betoogt met de onderhavige grief nog dat zij (per abuis) het salaris over de maand mei 2002 heeft betaald en vordert in hoger beroep terugbetaling van het overgemaakte bedrag door [werknemer]. Zij beroept zich hierbij op een mutatieoverzicht van haar bank waarop een overschrijving ten bedrage van
€ 1.144,88 naar [werknemer] vermeld staat met de toevoeging “salaris mei 2002” en verwijst daarbij naar de door [werknemer] in eerste aanleg in het geding gebrachte salarisspecificatie. Op deze salarisspecificatie staat evenwel “Salaris (plus) overwerk april”. Nu bovendien deze salarisspecificatie kennelijk de eindafrekening is waar het debat van partijen op toegespitst is geweest -de specificatie vermeldt immers onder meer “afrek.vak.dagn./uren” ad € 400,55 en een inhouding ad € 294,98 netto-, en [werknemer] de onderhavige stelling van JKS gemotiveerd betwist, gaat het hof daaraan voorbij. De onderhavige vordering tot terugbetaling komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
5. Grief III strekt ten betoge dat de rechtbank ten onrechte het gevorderde bedrag ter zake overuren heeft toegewezen. Het hof overweegt als volgt.
5.1 [werknemer] heeft zijn stelling dat hij 239 overuren heeft gemaakt (reeds in eerste aanleg) geadstrueerd aan de hand van een gespecificeerd, door hemzelf opgesteld, overzicht en voert in dit verband aan dat JKS geen deugdelijke administratie voerde, zodat, zo begrijpt het hof, hij wat dit betreft op zijn eigen administratie is aangewezen. JKS heeft dit overzicht in eerste aanleg in het geheel niet becommentarieerd. Ook in hoger beroep heeft JKS voormeld overzicht niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist. In hoger beroep voert JKS ten verwere nog aan dat [werknemer] eerst bij het uitbrengen van de inleidende dagvaarding aanspraak op vergoeding heeft gemaakt en dat zij wel degelijk de werkuren van haar personeel heeft bijgehouden. Dat [werknemer] eerst bij inleidende dagvaarding aanspraak op vergoeding van overuren heeft gemaakt, betekent niet dat dáárom geen overuren zijn gemaakt. Het hof gaat derhalve aan dat verweer voorbij. Nu JKS het gespecificeerde overzicht van [werknemer] niet deugdelijk becommentarieerd heeft en bovendien niet, hoewel zulks van haar verwacht had mogen worden, harerzijds een deugdelijk overzicht van de werktijden van [werknemer], waarvan zij zelf stelt die te hebben bijgehouden, in het geding heeft gebracht, gaat het hof uit van de juistheid van het door [werknemer] in het geding gebrachte overzicht. De stelling van JKS dat met name [collega], die samen met [werknemer] op de planning werkte, het een en ander kan vertellen over de door [werknemer] gewerkte uren, is tegen de achtergrond van de hiervoor geschetste processuele houding van JKS te vaag dan dat JKS tot bewijslevering kan worden toegelaten. Het hof passeert derhalve het door JKS gedane bewijsaanbod. De onderhavige grief is derhalve vergeefs voorgedragen.
6. Grief IV luidt: “Ten onrechte is de kanonrechter niet ingegaan op het bewijsaanbod van JKS van haar stelling dat [werknemer] in februari één dag en in april drie dagen teveel salaris heeft ontvangen (r.o. 4.5) en heeft het bedrag ad
€ 294,88 netto aan [werknemer] toegewezen.” Ter toelichting voert JKS aan dat aan [werknemer] zowel over de maand februari 2002 als over de maand april 2002 het volledige maandsalaris is uitbetaald, hoewel hij eerst op 5 februari 2002 in dienst is getreden en slechts tot 26 april 2002 gewerkt heeft. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
6.1 Het hof gaat voorbij aan de stelling van JKS dat aan [werknemer] over de maand april 2002 het volledige maandsalaris is betaald en verwijst hiertoe naar hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.2 is overwogen. In zoverre faalt grief IV.
6.2 [werknemer] heeft niet betwist dat hem over de maand februari 2002 het volledige maandsalaris is uitbetaald. Nu de periode 1 februari 2002 tot 5 februari 2002 twee werkdagen omsluit, staat vast dat aan [werknemer] over de maand februari 2002 het loon voor twee werkdagen teveel is uitbetaald. JKS kon derhalve het netto-equivalent van 2 x € 89,04, oftewel € 178,08 bruto verrekenen. In zoverre slaagt grief IV.
6.3 Nu [werknemer] de bij memorie van grieven door JKS betrokken stelling dat
€ 294,98 netto neerkomt op € 395,42 bruto niet heeft weersproken, impliceert het voorgaande dat JKS
€ 395,42 bruto minus € 178,08 bruto, oftewel € 217,34 bruto teveel verrekend heeft. Grief IV slaagt derhalve in zoverre dat niet € 294,98 netto, doch slechts
€ 217,34 bruto toewijsbaar is.
7. Grief V strekt ten betoge dat de rechtbank ten onrechte € 1.367,71 netto als vergoeding voor freelance werkzaamheden heeft toegewezen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
7.1 JKS heeft aan de hand van een zogeheten routeplanner een herberekening van het aantal in het kader van freelance werkzaamheden door [werknemer] gereden aantal kilometers gemaakt en komt op grond daarvan tot de conclusie dat niet een be-drag van € 1.367,71 netto, doch slechts € 693,71 netto toewijsbaar is. Voorts voert zij aan dat factuur 2002001 ad € 315,50 haar geheel onbekend is. [werknemer] stelt hier tegenover dat hij aan de hand van een stratenboek reed en niet aan de hand van een routeplanner of navigatiesysteem, dat hij in de praktijk, bijvoorbeeld in verband met wegwerkzaamheden wel eens moest omrijden alsmede dat hij ook wel eens goederen naar een vriend bracht, die vervolgens de ritten uitvoerde, waarna hij de door die vriend gereden kilometers in zijn declaraties verwerkte, maar de daarvoor ontvangen vergoeding aan die vriend betaalde. Bij memorie van antwoord heeft [werknemer] een declaratie met factuur-nummer 2002001 ad € 315,50 in het geding gebracht. Als periode waarop de declaratie betrekking heeft staat daarin vermeld: 1 tot en met 10 februari. Nu zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt te bepalen of en in hoeverre deze declaratie ziet op de periode vóór indiensttreding van [werknemer] (5 februari 2002) en voorts uit deze declaratie niet valt af te leiden op welke gereden trajecten die declaratie betrekking heeft, is het hof met JKS van oordeel dat deze declaratie buiten beschouwing dient te worden gelaten.
7.2 Gelet op de hiervoor besproken over en weer gegeven toelichtingen op de declaraties met betrekking tot de freelance werkzaamheden van [werknemer] begroot het hof het voor die werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking komende bedrag op € 750,00 netto. In zoverre slaagt grief V.
8. Grief VI luidt: “Ten onrechte heeft de kantonrechter de vorderingen van [werknemer] toegewezen, waaronder ook de gevorderde nevenvorderingen, en JKS veroordeeld in de buitengerechtelijke kosten alsmede de kosten van de procedure.”. Gelet op de deze grief gegeven toelichtingen heeft deze, afgezien van de daarin voorkomende klacht over de toewijzing van buitengerechtelijke kosten, geen zelfstandige betekenis en behoeft deze grief derhalve in zoverre geen afzonderlijke bespreking. Met betrekking tot de toewijzing van de buitengerechtelijke kosten overweegt het hof als volgt.
8.1 [werknemer] heeft de aard en de omvang van de door hem gestelde buitengerechtelijke kosten slechts geadstrueerd met de stelling dat zijn gemachtigde serieuze pogingen heeft ondernomen om met JKS tot een minnelijke regeling te komen. Dit betekent dat de aard en de omvang van de gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden onvoldoende geadstrueerd zijn. De daarop betrekking hebben vordering komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking. In zoverre is grief VI terecht voorgedragen. Voor zover de onderhavige grief nog een klacht met betrekking tot de veroordeling van JKS in de proceskosten van de eerste aanleg bevat, verwijst het hof naar hetgeen daaromtrent hierna in rechtsoverweging 9.6 is overwogen.
9. Het vorenoverwogene voert tot de volgende slotsom. Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven.
9.1 Het slagen van grief I en het deels slagen van grief II betekenen dat het aan [werknemer] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is, dat [werknemer] nog een bedrag van € 9,56 bruto aan achterstallig salaris toekomt, dat [werknemer] recht heeft op
€ 149,50 bruto aan vergoeding voor niet-genoten vakantie-dagen en dat de wettelijke verhoging over deze bedragen tot nihil gematigd wordt. De wettelijke rente over voormelde bedragen is toewijsbaar vanaf 26 april 2002. De door JKS in hoger beroep ingestelde vordering tot terugbetaling van loon komt niet voor toewijzing in aanmerking.
9.2 Nu grief III faalt, was en is een bedrag van € 2.667,40 bruto wegens niet-betaalde overuren toewijsbaar. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, zijnde 24 fe-bruari 2003.
9.3 Het deels slagen van grief IV houdt in dat [werknemer] wegens een onterechte inhouding op het loon recht heeft op het netto-equivalent van € 217,34 bruto. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf 15 juni 2002, zijnde dit de dag waartegen de wettelijke rente is aangezegd.
9.4 Het deels slagen van grief V houdt in dat [werknemer] wegens niet-betaalde freelance werkzaamheden recht heeft € 750,00 netto. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de dag van aanzegging, 15 juni 2002.
9.5 Het deels slagen van grief VI betekent dat de door [werknemer] gevorderde buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar zijn.
9.6 Nu partijen over en weer in het ongelijk gesteld zijn, zal het hof de kosten, zowel die van de eerste aanleg als die van het hoger beroep, compenseren als na te melden. In zoverre slaagt grief VI ook.
9.7 Hoewel niet elk onderdeel van het dictum van het vonnis waarvan beroep voor vernietiging in aanmerking komt, zal het hof omwille van de leesbaarheid het gehele dictum herformuleren.
-vernietigt het vonnis van 24 september 2003 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage, gewezen tussen partijen,
-veroordeelt JKS om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen 48 uur na betekening van dit arrest aan [werknemer] te betalen:
a) wegens achterstallig salaris een bedrag van € 9,56 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2002 tot de dag der algehele voldoening;
b) wegens vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen een bedrag van
€ 149,50 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 april 2002 tot de dag der algehele voldoening;
c) wegens niet-betaalde overuren een bedrag van € 2.667,40 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2003 tot de dag der algehele voldoening;
d) wegens een onterechte inhouding op het loon het netto-equivalent van een bedrag van € 217,34 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2002 tot de dag der algehele voldoening;
-veroordeelt JKS om aan [werknemer] binnen 48 uur na betekening van dit arrest een bruto/netto specificatie van de hiervoor vermelde bruto bedragen af te geven;
-verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders door [werknemer] gevorderde;
-compenseert de proceskosten, zowel die van de eerste aanleg als die van het hoger beroep, aldus dat elk der partijen de eigen kosten draagt;
-wijst de door JKS in hoger beroep ingestelde vordering tot terugbetaling van loon af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.H. de Wild, C.G. Beyer-Lazonder en L.F.A. Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 augustus 2005 in aanwezigheid van de griffier.
GERECHTSHOF ’S-GRAVENHAGE, NEGENDE CIVIELE KAMER.
In de zaak van JOHN’s TAXI- EN KOERIERSSERVICE B.V. tegen [WERKNEMER] met bovenvermeld rolnummer heeft het hof op 5 augustus 2005 arrest gewezen.
Het hof heeft kennis genomen van een verzoek van mr. M.G.J.L. van Scherpenzeel, bij brief van 25 augustus 2005 namens partij [werknemer] gedaan, om een kennelijke fout te herstellen.
Het gaat er daarbij om dat het hof heeft overwogen dat partij [werknemer] wegens niet-betaalde freelance werkzaamheden recht heeft op een bedrag van € 750,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2002, doch dat deze beslissing niet in het dictum is opgenomen. Verzocht wordt deze beslissing aan het dictum toe te voegen.
De wederpartij is in de gelegenheid gesteld op het verzoek te reageren. Bij brief van 18 oktober 2005 heeft mr. P.J.L.J. Duijsens namens partij JOHN’s TAXI- EN KOERIERSSERVICE B.V. bericht zich met de verzochte wijziging te kunnen verenigen.
Het hof is van oordeel dat sprake is van een kennelijke fout, die zich voor eenvoudig herstel leent. De beslissing wordt op pagina 11 van het arrest van 5 augustus 2005 alsnog toegevoegd. Voor het overige blijft het arrest, ook wat betreft de datum van de uitspraak, geheel in stand. Deze beslissing wordt aan het arrest van 5 augustus 2005 gehecht.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.H. de Wild, C.G. Beyer-Lazonder en L.F.A. Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2005 in aanwezigheid van de griffier.